“We blew it”, zegt hippie-motorrijder Wyatt tegen zijn kompaan Billy in Easy Rider, de klassieke roadmovie van vijftig jaar geleden. KEVIN TOMA vraagt zich af wat Wyatt, gespeeld door Peter Fonda, bedoelde met die enigmatische woorden. “Kijk uit het raam en zeg met dat we het níet hebben verknald.”
Twee mannen op hun motor, dwars door de VS. De zon in het gezicht, de wind in het haar. Voor hen uit de eindeloze highway, om hen heen de woestijn, de bergen, de leegte. Na een lange rit van Los Angeles naar New Orleans zitten Wyatt (gespeeld door Peter Fonda) en Billy (Dennis Hopper) bij te komen aan een kampvuur. “Weet je Billy… we hebben het verknald”, zegt Wyatt.
Peter Fonda, die samen met regisseur Hopper het scenario voor Easy Rider schreef, heeft dat ene legendarisch geworden zinnetje nooit helemaal willen uitleggen. “Ik bedoelde het als een raadsel dat op allerlei dingen van toepassing is”, zei de 79-jarige Fonda in een van zijn allerlaatste interviews, een dikke maand voor zijn dood op 16 augustus.
Een mooie vrijbrief voor enkele liefdevolle speculaties. Wat is er nou eigenlijk verknald, volgens biker Wyatt?
Als er één beeld is dat de totale existentiële vrijheid uitdrukt, dan moet het dit klassieke tafereel uit Easy Rider zijn. De mens die het juk van de maatschappij heeft afgeschud en zich al motorrijdend openstelt voor het landschap, voor de ander, voor alles wat op zijn pad komt en ook weer achter zijn rug verdwijnt: die mens zouden we allemaal wel willen zijn, al is het maar voor even.
Helaas werkt het iconische beeld uit Easy Rider vooral aanlokkelijk en jaloersmakend als je niet de hele film hebt gezien. Als je niet weet dat bikers Billy en Wyatt geen bezitloze hippies zijn, maar drugssmokkelaars die hun vrijheid hebben gekocht met een flinke lading Mexicaanse cocaïne. De benzinetank van Wyatts Harley Davidson zit vol met goed verstopte 100 dollarbiljetten. Hij en Billy vertrekken van Los Angeles richting Florida, waar ze samen willen gaan rentenieren. Ze willen ook per se op tijd tussenstop New Orleans bereiken, zodat ze daar het Mardi Gras-festival kunnen meemaken. Onvervalste toeristenpensionado’s zijn het, reizend met choppers in plaats van met een camper.
Toch duurt het in Easy Rider een flinke tijd voordat het hippievernis helemaal is afgebladderd, voordat de idylle van de reis definitief is verbleekt en de ruwe stuwkracht van Steppenwolfs Born to be Wild is uitgewerkt. Het liedje klinkt meteen bij de allereerste rit van het duo, en de songtekst zuigt zich volledig vast aan hen. Billy en Wyatt zijn geboren om wild te zijn, om de wereld te omhelzen en nooit te sterven. Easy Rider, dat in de allereerste montage maar liefst drie uur duurde, gaat gulzig mee in die extase. Neem alleen al die prachtige, cirkelende camerabeweging, waarmee cinematograaf László Kovács de horizon van Monument Valley aftast, en je met eigen ogen de zon ziet ondergaan. Op zulke momenten omhelst de film ook zelf de hele wereld.
Maar de betovering houdt geen stand. De mannen zijn op een dwaalspoor, en Wyatt is de eerste om dat te beseffen. Hoe hardnekkig ze zich ook mogen afzetten tegen de Amerikaanse maatschappij, met hun drugsgeld teren ze net zo gretig op kapitaal en hebzucht als iedereen. “We blew it”, zegt hij bij hun laatste nachtelijke kampvuur, we hebben het verknald. Billy heeft geen idee waar Wyatt op doelt. Ook als kijker denk je: we waren toch net zo lekker op weg?
Die drie woorden doen iets geks met de film. Wanneer de twee de volgende ochtend opnieuw op hun motor stappen en de camera opnieuw met hen door het weidse Amerikaanse landschap sjeest, hebben de vertrouwde beelden iets van hun energie en optimisme verloren. Je gelooft er simpelweg niet meer helemaal in. In plaats van vrolijke vrijbuiters zie je mannen die een illusie najagen. “A man went looking for America. And couldn’t find it anywhere” – het stond in 1969 niet voor niets op de Easy Rider-poster.
Geen wonder dat Easy Rider met een keihard mineurakkoord eindigt: Billy en Wyatt, die achteloos door een stel voorbij rijdende rednecks overhoop worden geknald. Die dubbele moord komt bijna letterlijk uit de lucht vallen en maakt door zijn plompverloren, arbitraire karakter nog steeds een verpletterende indruk. Maar eigenlijk was dit het lot dat de Easy Riders al steeds te wachten stond.
Eind jaren zestig hadden de grote Amerikaanse filmstudio’s het contact met het jonge filmpubliek volledig verspeeld. Terwijl de buitenwereld het roerige toneel was van studentenprotesten, de counterculture en de burgerrechtenbeweging, bezorgde de bioscoop brave kost als Hello, Dolly!, de musical met Barbra Streisand, en de zoveelste John Wayne-western (True Grit). Dennis Hopper en Peter Fonda zagen een heel andere Amerikaanse cinema aan de horizon. “We hebben onvervalst Amerikaanse kunstfilms nodig”, stelde Hopper in 1965. Peter Fonda, in een interview van augustus dit jaar: “Ik zei tegen mezelf: de hippies hebben hun literatuur, hun kleren, hun kapsels, kunst, muziek en poëzie… Wat hebben ze nog niet? Een film, verdomme! Een film die hen toebehoort.”
Die kunstzinnige hippiefilm werd Easy Rider, gemaakt voor een schijntje onder de vleugels van studio Columbia Pictures, maar wereldwijd goed voor een opbrengst van zestig miljoen dollar. Eindelijk een film die overtuigend inhaakt op de frustraties en verlangens van de Amerikaanse jeugd, schreven de verlichte recensenten van toen. Eindelijk een film die de realiteit recht in het gezicht kijkt.
Het kritische en commerciële succes van Easy Rider schudde de studio’s wakker, en opeens kregen jonge honden als Bob Rafelson (Five Easy Pieces, 1970), Peter Bogdanovich (The Last Picture Show, 1971), Martin Scorsese (Mean Streets, 1973) en Francis Ford Coppola (The Conversation, 1974) alle artistieke vrijheid om hun blik op Amerika in celluloid om te zetten. New Hollywood, zo is de jaren zeventig renaissance van de Amerikaanse mainstream cinema gaan heten.
Helaas was die wedergeboorte van korte duur. Met dank aan Steven Spielbergs haaienhorror Jaws (1975) en George Lucas’ ruimtespektakel Star Wars (1977) vond Hollywood al snel een nóg beter recept voor succes: de zomerblockbuster. Dat recept – hapklaar, lekker vet voer voor de massa – is nog altijd niet helemaal uitgewerkt, en dreef de kleine, eigenzinnige, onafhankelijke navolgers van Easy Rider weer terug naar de marge van de filmindustrie. Dat Easy Rider als onopgesmukte, spotgoedkope, nihilistische Hollywoodfilm nog altijd opvalt, bevestigt alleen maar hoe uitzonderlijk de film met de jaren is gebleven. Het had zo anders kunnen lopen.
Toch heeft de film op twee manieren een blijvende invloed op Hollywood gehad. Easy Rider was de allereerste Hollywoodfilm met een soundtrack vol reeds bestaande rocknummers, niet alleen van Steppenwolf maar ook van The Byrds, The Band en Jimi Hendrix. Het bijbehorende album werd een gigantische hit en zette daarmee de standaard voor talloze andere Hollywood-soundtracks. Alleen ontbreekt bij die navolgers dan weer vaak de subtiele relatie tussen beeld, muziek en songtekst die Easy Rider zo kenmerkt.
Belangrijker nog: Easy Rider is de film die Jack Nicholson tot eeuwige ster maakte. Nicholson, als de alcoholistische advocaat George die zich goedgemutst bij Billy en Wyatt voegt, geeft het verhaal hart en ziel en maakte de film ook toegankelijk voor niet-hippies. “Fonda is lichtelijk sinister en Hopper ietwat gemeen en gespannen”, schreef de recensent van filmtijdschrift Film Quarterly destijds, “maar bij een charmante dronkaard weten Amerikaanse toeschouwers tenminste waar ze aan toe zijn.” Alleen al vanwege Nicholson is de belofte van Easy Rider nooit helemáál in rook opgelost.
Easy Rider is zowel een liefdesverklaring aan als een klaagzang op Amerika. De vredige alles-is-mogelijk-sfeer van het begin slaat gaandeweg om in dreiging en geweld. Tegenover het warme onthaal dat Billy en Wyatt krijgen van een godsvruchtige boerenfamilie, of de kinderlijk gelukkige hippiecommune die ze vlakbij de Rocky Mountains bezoeken, staat de onverholen xenofobe vijandigheid van locals in een wegrestaurant in Louisiana. Het landschap dat overdag zo open en welkom aan de mannen verschijnt, wordt van de ene kampvuurscène naar de andere steeds duisterder en gevaarlijker. “Dit was ooit een fantastisch land”, zegt George. “Ik begrijp niet wat er verkeerd is gegaan.” Even later wordt hij in zijn slaap doodgeslagen door de mannen van het wegrestaurant.
Het is dus niet vergezocht om Wyatts enigmatische woorden (“We blew it”) te interpreteren als een cynisch commentaar op de hele Amerikaanse samenleving. Een commentaar ook dat, doordat het zo impliciet en weinig concreet is, een tijdloos karakter aanneemt en makkelijk blijft gelden voor het Amerika van nu. Dat was in elk geval de draai die Peter Fonda eraan gaf wanneer hem naar de betekenis van dat ene geheimzinnige zinnetje werd gevraagd. Steeds weer spoorde hij zijn gesprekspartner aan uit het raam te kijken “en zeg me dat we het níet hebben verknald.” Hij zei het in 2009, in 2018 en, voor het laatst, in 2019. De ene keer doelde hij op de klimaatcrisis, de andere keer op de nog altijd verschrikkelijke armoede en rassentegenstellingen onder de bevolking, of op het desastreuze bewind van president Trump.
Méér uitleg wilde hij niet geven. Sommige raadsels blijven nu eenmaal het sterkst als je ze onopgelost laat.