Er is te weinig diversiteit in de cultuurwereld, luidde afgelopen jaar (opnieuw) de klacht. PAUL VAN DER STEEN sprak met Ranti Tjan en Paulo Martina, twee niet-blanke directeuren van cultuurinstellingen. Ze vinden het een vermoeiend debat. “Willen alle mensen met een kleur hun hand opsteken?”
“Luister, ik kan dit: Rrrrrrrrrrr! Rrrrrrrrrrr!” Ranti Tjan, directeur van keramiekwerkplaats Sundaymorning@ekwc in Oisterwijk, laat zijn r flink rollen. “Er zijn weinig Chinezen die dat kunnen, hoor. Daarvoor heb ik heel veel logopedie gehad. Omdat mijn ouders vonden dat je dat moet kunnen. Meer dan je best doen hoort bij onze culturele diversiteitsbagage.”
Paulo Martina, sinds dit jaar directeur van Museum van Bommel van Dam in Venlo, herkent dat. “Volgens mij zei danser/acteur Donald Jones ooit: ‘Ik moest altijd beter zijn dan de rest om even ver te kunnen komen.’ Dat onderschrijf ik.” Hij verwijst naar zijn verre achterneef, de Olympische sprinter Churandy Martina. “Als hij medailles haalt, is hij Nederlander. Zodra iets fout gaat, draait dat. Jonge Antillianen in Rotterdam die bij een steekpartij betrokken zijn, worden meteen gelabeld. Mijn vader drukte me altijd op het hart: ‘Paulo,jij bent de eerste die ze oppakken. Zorg dat je beter bent, voorbeeld bent, nog beter je best doet dan de anderen. Anders red je het niet’.”
Er is ook relativering. Martina: “Die houding wordt een deel van je.”
Altijd weer dezelfde vragen, dát is pas erg, onderstreept Tjan. “’Waar kom je vandaan?’ En dan: ‘Maar waar kom je écht vandaan?’”
“Scheveningen”, antwoordt Tjan met sardonisch genoegen. Zijn ouders, Chinezen uit Indonesië, kwamen begin jaren vijftig in Rotterdam studeren, en gingen daarna nooit meer weg uit Nederland.
Paolo Martina, zoon van een een Antilliaanse vader en een Nederlandse moeder deelt het geboortejaar 1964 met Tjan. Hij werd op Curaçao geboren. Van zijn komst naar Nederland herinnert hij zich vooral de aankomst: “Het was herfst, ik keek uit het vliegtuigraampje en dacht: ‘Hoe is het mogelijk dat een wereld zo grijs kan zijn?’”
Even typerend vinden ze het om getypecast te worden voor een interview over diversiteit in de kunst. Tjan overwon zijn tegenzin vanwege “mijn zwak voor Zuiderlucht” en “omdat ik Paulo weleens wilde ontmoeten”. Martina: “Ik ga niet denken: nu moet ik op de bres gaan springen voor alle mensen met mijn kleur. De discussie over dit thema vermoeit me. Ik heb toegezegd omdat het kennelijk nog steeds een issue is.”
“Het diversiteitsbeleid in de culturele sector is faliekant mislukt”, betoogden theaterdirecteur Clayde Menso en Melle Daamen, voormalig directeur van de Amsterdamse Stadsschouwburg in augustus in de Volkskrant. Alle nota’s en subsidies ten spijt bieden kunstpubliek en -directies volgens hen een vergelijkbare aanblik: wit en vergrijzend. Echte verandering komt in de ogen van Menso en Daamen slechts tot stand door “opgeven van hegemonie” en “het delen van macht en middelen”. Dat betekent ook oog hebben voor verbreding van het aanbod, planmatig en niet, zoals meestal, projectmatig. Desondanks lijkt minister Ingrid van Engelshoven (D66) in het vergezicht Uitgangspunten Cultuurbeleid 2021-2024 weer uit vertrouwde vaatjes te tappen: een beetje meer van dit en beetje minder van dat, en alles komt goed.
Het denken in categorieën roept aversie bij Tjan. “Het CBS onderscheidt westerse en niet-westerse allochtonen. Japanners worden gerekend tot de westerse allochtonen. Dat is hilarisch. Als er één cultuur anders is dan de westerse, dan is het wel de Japanse. Wat moet je met zulke containerbegrippen?”
Martina vertelt over een ervaring tijdens het laatste Museumcongres: “Toen het ging over diversiteit en inclusiviteit vroeg de presentator: ‘Willen alle mensen met een kleur hun hand opsteken?’ Dus ik stak mijn hand op. ‘Nee, jij niet’, zei , ‘jij bent wit’.” Tussen schatergelach door voegt hij toe: “Nou ja, ik zag wel wat bleek. Ik had weinig geslapen.”
Tjan, in de pers wel eens beschreven als “zwarte museumdirecteur”, vraagt hoeveel mensen in de zaal hun hand opstaken. “Ik geloof vijf”, antwoordt Martina. Tjan wil weten hoeveel mensen er in de zaal zaten. Martina denkt even na: “Oef…Er waren zeker driehonderd mensen.”
Vijf op driehonderd, zulke verhoudingen moeten toch tot enige bezorgdheid leiden?
Tjan en Martin pleiten voor geduld. “Toen ik kunstgeschiedenis ging studeren, waren we in ons jaar met z’n twintigen: twee jongens en achttien meisjes”, vertelt Tjan. “In dat jaar, 1986, waren er bijna geen vrouwelijke museumdirecteuren. Pas nu zie je dat veranderen. Op de een of andere manier komen we in de buurt van evenwicht. De vrouwen hebben, zonder quota, laten zien dat het kan.”
Het cultureel diverser worden van de leiding van kunstinstellingen zal meer tijd kosten, waarschuwt Tjan. “Als je in mijn familie echt intelligent bent, ga je natuurkunde studeren. Ben je iets minder intelligent, dan doe je wiskunde. Als je heel erg ambitieus bent en je wil rijk worden, kies je economie. Als je goed voor de mens wilt zijn, ga je geneeskunde studeren. Langzaam maar zeker zakt het dan wat af: de minder slimmen gaan voor een taal, dat opent perspectieven op een baan als docent. Of die worden – nog erger – jurist.” Lachend: “De sukkeltjes zoals wij worden geparkeerd bij kunstgeschiedenis. Dus op een gegeven moment komen we allemaal aan de beurt. Dat vloeit voort uit de wil om te emanciperen. Wie gaat er nu kunstgeschiedenis doen? Mijn jongste neefje verdient vier, vijf keer zoveel als ik. Dat vind ik helemaal niet erg. Maar dat is wel het vooruitzicht. Als je kiest voor die culturele sector moet je enorm veel passie hebben en hartstikke dom zijn. Toen ik als curator bij het Centraal Museum in Utrecht begon, moest ik mijn vader uitleggen wat dat was. Pas vanaf het moment dat ik in Gouda museumdirecteur werd, begon het in zijn ogen nog ergens op te lijken.”

Als kunstinstelling de veranderende en verkleurende maatschappij binnenhalen zou volgens Tjan en Martina automatisch moeten gaan. “Diversiteit hoort in je dna te zitten”, vindt de Venlose museumdirecteur. “Als directeur van Museum Dr8888 in Drachten begon ik een project met mbo-leerlingen. Dat was gewoon puur praktisch. In Drachten heb je een heel groot ROC. Daar zit veel talent. Een beetje museum doet daar iets mee. Als Drachten een universiteit had gehad, had ik die bij een project betrokken. Maar iets met mbo’ers, dat was zó bijzonder, riep iedereen. Dan denk ik: Waarom?”
Tjan: “Toen ik in 2004 museumdirecteur werd, dacht ik niet: ‘Hé, ik ben de eerste niet-blanke museumdirecteur van Nederland.’ Ik was bezig om de collectie op te zetten, te beheren, te behouden, presentaties te maken. Een van de eerste tentoonstellingen heette Nederland I, omdat Gouda een spannende stad is waar veel mensen wonen met verschillende achtergronden. Er wonen alleen al zevenduizend Marokkanen. Dus heb ik geprobeerd mensen met verschillende achtergronden te betrekken bij het museum. Vandaar Nederland I. Er werden kunstenaars uitgenodigd met een bi-culturele achtergrond. Volgens mij is bijna iedereen bi-cultureel in de kunst. Diversiteit moet een soort natuurlijkheid zijn zonder erover na te hoeven denken dat het beleid is. Of dat je het moet nastreven.”
Zoek naar de verhalen in de omgeving van het museum, is het devies van Martina. “Ik merk dat Venlonaren er last van hebben altijd geassocieerd te worden met Geert Wilders, die man met dat rare haar. Zelf associeer ik Venlo helemaal niet met meneer Wilders. Daarom zoek ik voor mijn museum naar andere verhalen. Die ga ik vinden.”
Tjan: “Voor ons is aansluiting zoeken bij Oisterwijk veel minder een issue. Sundaymorning@ekwc is geen stadsmuseum, wij opereren internationaal. Keramisten en andere kunstenaars uit de hele wereld komen hier een aantal weken werken. Maar we zijn ook geen eiland; mensen mogen hier dag en nacht komen kijken. Een gast van ons uit New York maakte speciale huizen voor wilde bijen. Er hangen er nu een aantal op de gevel; zoiets opent meteen het gesprek met voorbijgangers. Een van de kunstenaars ging het dorp in. In het café zeiden ze: ‘Je bent niet van hier, kom er eens bij zitten’.”
Kijk goed waar jongeren mee bezig zijn, zegt Martina. Via bestuurswerk voor het landelijk Fonds voor Cultuurparticipatie dook hij in de urban wereld, er ging een wereld voor hem open. “Huidskleur speelt er geen enkele rol. En wat een kwaliteit! En hoe internationaal! Ze battlen over de hele wereld. Wie weet dat in Nederland, buiten die scene zelf?”
In 2020 zal, met de eerste tentoonstelling over slavernij in het Rijksmuseum, het debat over het koloniale verleden op nieuw opleven. “Heel goed”, vindt Martina. “Ik ben geen voorstander van praten in termen als ‘schuld’. De slavenhouders destijds waren schuldig, niet de nazaten. Maar het hele verhaal moet wel vertaald blijven worden. Zonder de begrippen of benamingen plots weg te poetsen.”
Tjan trekt een vies gezicht bij het Amsterdam Museum dat het begrip ‘Gouden Eeuw ‘in de ban deed, en alleen nog maar spreekt van ‘de zeventiende eeuw’. “Het is goed dat je erover discussieert, maar gooi ‘Gouden Eeuw’ niet zomaar weg. Het is zó’n mooie term.”