Als student deed Doreen Boonekamp ooit een publieksonderzoekje bij het Nederlands Film Festival. Ze bleef er hangen, doorliep alle functies en nam afscheid als directeur. Nu is ze de baas van het Nederlands Fonds voor de Film. “Het is mooi om kunst en zakelijkheid te zien samenvloeien.”
door Paul van der Steen
Bezuinigen op de kunstsector? Bespreekbaar. Verbreden van de financiële basis? Prima. “Maar de discussie moet wel zuiver gevoerd worden”, zegt Doreen Boonekamp, directeur van het Nederlands Fonds voor de Film, die het gebrek aan waardering dat er uit spreekt “verbijsterend” noemt. Een samenleving die zo bezig is met het behoud van haar eigenheid zou beter moeten weten, want “de identiteit van een land wordt niet bepaald door de fysieke landsgrenzen, maar door zijn geschiedenis en cultuur.” De sfeer die hangt rondom het actuele debat over de kortingen op de kunst, bevalt Boonekamp niet. Met haar oproep om de discussie zuiver te voeren, reageert ze op de ridiculisering van het arbeidsethos van kunstenaars, de karikatuur dat iedereen in de sector aan het subsidie-infuus ligt, het wegzetten van de cultuursector als linkse hobby en de minachting voor mensen die met passie hun vak uitoefenen.
Het Nederlands Fonds voor de Film stippelt in opdracht van het ministerie van OC en W het beleid voor filmsubsidiëring uit. Veel van wat door de politiek van nu wordt beleden, zoals doelmatiger werken en streven naar een bredere financiële basis, was al door het fonds in gang gezet voor het kabinet Rutte aantrad. Maar Boonekamp denkt niet dat de rek oneindig is. “Mag je van private partijen verwachten dat ze investeren in een risicovol product als de overheid ook niet zelf haar nek uitsteekt? Het fonds draagt nu voor een derde bij aan het in de bioscoop brengen van titels. Als je naar de filmbranche als geheel kijkt, is ons aandeel eigenlijk maar een fractie.” Ze wil maar zeggen: van makers die initiatiefloos teren op overheidsgelden is geen sprake.
Onder Boonekamps directeurschap verzamelt het fonds zoveel mogelijk data: over de omvang van de Nederlandse filmsector, over bioscoopbezoek, over het ‘tweede leven’ van films op dvd en andere dragers, via tv bijvoorbeeld. Data die bruikbaar zijn om discussies over bezuinigingen met kracht van argumenten te kunnen voeren. “Ook een publieksfilm als Komt een vrouw bij de dokter (in 2009 goed voor bijna een miljoen bioscoopbezoekers) werd voor een derde door ons gedragen. Zonder die steun komt zo’n film er niet. Het fonds richt zich op de volle breedte: speelfilms, documentaires, animatie en experimentele films. Makers die onderzoeken en grenzen verleggen zijn niet alleen bezig voor een heel klein kringetje. Die leveren hun bijdrage aan de innovatie van de industrie, doordat hun ideeën uiteindelijk doorsijpelen naar de publieksfilms. Laat de hele discussie over bezuinigen in de kunstsector er vooral een zijn van maatwerk per discipline. De markt werkt overal anders en de rol van de overheid moet daarin zorgvuldig gekozen worden.” Nog een overweging die ze meegeeft, vaker gehoord de laatste maanden: “Afbreken gaat sneller dan opbouwen.”
Met ondoordachte ingrepen, stelt Boonekamp, kan veel teniet worden gedaan wat de afgelopen jaren tot stand is gebracht. “In 1994 hadden films van eigen bodem in Nederlandse bioscopen een aandeel van 0,8 procent. Nu is dat ruim 17 procent. Het is een volwassen en hoogwaardige industrie geworden. Vorig jaar werden 140 Nederlandse films aan 186 landen verkocht, zestig procent meer dan het jaar er voor. 631 internationale festivals selecteerden in 2009 een Nederlandse film, dat is 26 procent meer dan het jaar ervoor. Zonder een financiële basis van de overheid zal het productievolume drastisch dalen en de krachtige positie van de sector minimaliseren.”
Het kantoor van Doreen Boonekamp (Maastricht, 1968) heeft een gedroomd uitzicht. Door het ene raam kijkt ze uit op het Rijksmuseum, door een ander op de villa’s aan de Weteringschans, misschien wel de mooiste van Amsterdam. Sinds ze vorig jaar directeur werd van het filmfonds is dit haar uitvalsbasis. De organisatie van het Nederlands Film Festival, waar ze vandaan kwam, kende ze tot in de haarvaten. Haar loopbaan daar was een variatie op de van krantenjongen-tot-miljonair-sage: van vrijwilliger tot directeur. “Op mijn nieuwe plek moest ik alles nog uitvinden, de organisatie nog helemaal in de vingers krijgen zonder dat ik me in elk detail zou verliezen. Daarmee doe je een nieuw, ander appèl op jezelf. Wat ook mooi is, is dat ik gewend was om aan het eind van het filmproces bezig te zijn, en nu betrokken ben bij het begin.”
Kort na haar aantreden zette ze een interne reorganisatie in gang, pakte de automatisering aan en kapte in het woud van regels en procedures. Wat overblijft zijn zeven reglementen. Duidelijkheid voor de aanvragers, ook sneller helderheid. De nieuwe directeur zet ook andere accenten: er wordt vanaf komend jaar meer geld geïnvesteerd in de vroege stadia van een film, het ontwikkelen van een scenario en de preproductie. Vanuit de gedachte dat een voldragen idee meer geldschieters enthousiast maakt en ook efficiënter kan worden uitgevoerd. Ook gaat het fonds meer geld uittrekken voor internationale coproducties en het uitbrengen van Nederlandse films in het buitenland.
Gewoon een film kijken, zonder de blik van de professional. Meegesleept worden door de beelden en een verhaal. Het lukt Boonekamp nog steeds. “Heel goed zelfs. Ik stel me er van tevoren op in hoe ik moet gaan kijken. Zo gaat het dan ook. Ik ben bovendien iemand die heel breed kijkt. Wie zich specialiseert in een bepaald genre, krijgt, denk ik, sneller last van een soort tunnelvisie.” Alleen in haar tijd bij het Nederlands Film Festival zat de beroepsverdwazing het normale kijkgenot wel eens in de weg. “Doordat je voor het maken van een selectie zoveel films met een bepaalde bril op had bekeken. Daar kwam je dan moeilijk van los. Expres een heel slappe film kijken hielp dan. Of lekker lezen, daar hou ik ook van.”
De cinefilie zit de in de Maastrichtse wijk Sint Pieter opgegroeide Boonekamp in het bloed. Haar opa was lid van de Katholieke Filmkeuring. Vader Boonekamp organiseerde filmvoorstellingen in de gymzaal van de hbo-instelling waarvan hij directeur was. “Hij nam ook ons mee naar de bioscoop. Maar ik heb op jonge leeftijd nooit gedacht mijn toekomst lag in de wereld van de film. Misschien eerder in de beeldende kunst, want ook daar lieten onze cultureel geëngageerde ouders ons uitgebreid mee kennismaken.”
Na haar jaren op het Henric van Veldeke College studeerde Boonekamp kunstmanagement aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht en bestuurskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens haar opleiding raakte ze besmet met het filmvirus. “Als eerstejaars deed ik met een clubje studenten een publieksonderzoek bij het Internationaal Film Festival Rotterdam, en later bij het Nederlands Film Festival in Utrecht. De sfeer die ik er aantrof, vond ik zo leuk dat ik in Utrecht mijn eerste stage mocht lopen. Dat kon. Ik ben er eigenlijk nooit meer weggegaan.”
Even verrijkend was een stage bij het filmfestival op het Deense eiland Bornholm. “Het was kort na de val van de Muur, filmmakers uit Oost-Europa kwamen voor het eerst over de grens. Deels ondergronds waren ze hun werk blijven doen waarmee ze nu eindelijk naar buiten konden treden.” Wat haar aansprak, was de onvoorwaardelijke toewijding en inzet van de betrokkenen, medewerkers en vrijwilligers van festivals, en filmmakers. “Dat energieke, die passie sprak aan. Tegelijkertijd vloeien kunst en zakelijkheid op een heel natuurlijke wijze samen. Dat vind ik ook mooi.”
Bestuurswerk naast haar reguliere baan hoort sinds haar aantreden bij het filmfonds minder tot de mogelijkheden. Wel is ze sinds kort ambassadeur van de Maastrichtse Toneelacademie. “Leuk, vooral omdat ik geacht word van buiten naar binnen te werken in plaats van andersom. Het is de bedoeling dat ik vanuit mijn kennis van de filmwereld de mensen op de Toneelacademie kom informeren. De andere ambassadeurs, theatermaker Johan Simons, reclameman Erik Kessels, intendant Bonner Theater en scenograaf Klaus Weise en politicus John Leerdam, doen dat vanuit hún achtergrond.”
Doreen Boonekamp staat bekend als een harde werker, “zonder dat ik dat aan anderen opleg.” Al kan ze het wel stimuleren. Het verklaart deels waarom ze zo geliefd is in de filmwereld. Iemand die zoveel tijd en energie in haar werk steekt, kweekt sympathie. Geldingsdrang om de geldingsdrang is haar vreemd. En hoewel ze wel degelijk zaken omwoelt, weet ze meestal wonderbaarlijk goed de harmonie te bewaren.
Sinds haar aantreden bij het filmfonds kijkt ze naar eigen zeggen terug op een tropenjaar. “Als ik geweten had wat ik allemaal overhoop zou halen, had ik misschien nog een keer nagedacht.” De term ‘tropenjaar’ veronderstelt dat rustiger tijden aanstaande zijn, althans eens zullen aanbreken. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ze ook zelf niet echt gelooft in kortere werkdagen. “Zo zit ik nu eenmaal niet in elkaar.” Maar, voegt ze er vergoelijkend aan toe, “ik weet wanneer ik op de rem moet gaan staan. En ik kan heel goed de knop aan- en uitzetten. Het is niet zo dat ik het werk altijd met me mee sjouw.”