Toneelgroep Maastricht brengt een eigen versie van Mephisto, naar de roman van Klaus Mann uit 1936 die in Duitsland pas twintig jaar later, toen het nazisme geschiedenis was, werd uitgebracht. Wie was Klaus Mann, en hoe actueel is zijn Mephisto? “Het publiek is zelf wel in staat eventuele parallellen tussen toen en nu te zien.”

Uitgerekend in Cannes, waar de verfilming van zijn roman Mephisto ruim dertig jaar later furore zou maken, nam Klaus Mann op 21 mei 1949 een overdosis slaappillen. Onverwacht was dat niet. Al voor zijn twintigste speelde hij met de gedachte aan zelfmoord, niet bij wijze van decadente excentriciteit maar als uitweg uit een verscheurd bestaan.

Misschien heeft de zekerheid van een finale zelfbeschikking Klaus Mann (1906-1949) hem tot die fatale dag in Cannes net voldoende mentale bescherming geboden tegen de weerstand die hij met zijn levensgevaarlijke non-conformisme opriep. Zeker is dat hij kort voor zijn dood, in zijn laatste essay, gewaagde van een golf van zelfmoorden als ‘rebellie van de hopelozen’ – antifascistische intellectuelen, schrijvers, kunstenaars – die de zelfgenoegzame lethargie van de Duisters misschien aan het wankelen zou brengen.

Toen Klaus Mann werd geboren was zijn vader, Thomas Mann, auteur van Buddenbrooks (1901), al een beroemdheid. Maar nestwarmte heeft dat niet opgeleverd, integendeel. Hoewel hij nooit definitief met zijn ouders heeft gebroken, heeft Klaus zich zijn leven lang in toenemende radeloosheid en radicaliteit van zijn elitaire, grootburgerlijke milieu verwijderd, letterlijk en figuurlijk. Op zijn achttiende trok hij met zijn ‘verloofde’ Pamela Wedekind naar Berlijn, waar hij als theatercriticus, acteur en auteur aan de kost kwam. Met de roman De vrome dans waarmee hij op zijn negentiende debuteerde zette hij de verhoudingen op scherp, en niet alleen met zijn vader. Klaus bekende zijn homoseksualiteit, in de Republiek van Weimar destijds nog een misdaad. Direct daarop publiceerde zijn vader een essay Over het huwelijk, waarin hij homoseksualiteit als vloek betitelde. Weer een jaar later speelde Klaus met Pamela, zijn zus Erika en haar verloofde Gustaf Gründgens – het onstuimige viertal vormde kortstondig een ménage à quatre – in een theaterstuk van hemzelf dat vooral vanwege de beroemde kinderen Mann enorme aandacht in de boulevardpers kreeg.

Ik noem de naam van Erika’s verloofde niet zomaar. Gründgens zou in de tragische geschiedenis van Klaus Mann een hoofdrol spelen, incognito en tegen wil en dank. Die geschiedenis is zo hectisch en wisselvallig dat ze niet in een paar honderd woorden valt samen te vatten. Klaus werkte als een bezetene, publiceerde het ene boek na het andere, reisde van hot naar her, kwam tweemaal in een ziekenhuis in Zürich terecht om af te kicken van een heroïneverslaving, maakte in 1927 met Erika een reis om de wereld en vluchtte zes jaar later, direct na de machtsovername door Hitler, naar Amsterdam, vervolgens naar Zürich, Parijs, Praag en de VS, waar ook zijn vader, in 1929 vereerd met de Nobelprijs, zich inmiddels had gevestigd. In Amsterdam gaf hij een exil-tijdschrift uit en deed hij pogingen ‘een antifascistisch front’ te vormen met onder meer Bert Brecht, Ernst Bloch, Albert Einstein, Joseph Roth en Boris Pasternak, maar de uitgave van het tijdschrift moest wegens te geringe afzet worden gestaakt.

En dan, in 1936, schrijft hij Mephisto, ‘de roman van een carrière’, zoals de ondertitel luidt. Het idee was niet van hemzelf. Mann, nog altijd financieel ondersteund door zijn ouders, verkeerde in ernstige geldnood, maar werd door zijn vriend en lector Fritz Landshoff, verantwoordelijk voor de exilliteratuur bij Querido, op de been geholpen met een jaarcontract voor een roman. Een andere vriend bracht hem op het idee ‘de roman van een homoseksuele carrièrist in het Derde Rijk’ te schrijven; daarbij dacht hij in het bijzonder aan de figuur van de intendant van het staatstheater – en die kende Mann maar al te goed: Gustaf Gründgens, wiens leven een heel andere loop had genomen dan het zijne. Dat was een fascinerend idee. Maar ook een gevaarlijk en voor Mann moreel dubieus idee. Hij verafschuwde Gründgens rol in de pompeuze nazistische cultuurpolitiek, zijn gevlei en gekonkel met Hermann Göring en Joseph Goebbels. Maar door zijn afkeer schemerde ook nog altijd iets van de liefde van vroeger. Mocht hij zijn oude vriend als laffe opportunist te kijk zetten?

Zelf heeft Mann het autobiografische karakter van zijn boek altijd ontkend, maar dat Gründgens model heeft gestaan voor Hendrik Höfgen wordt door geen kenner betwijfeld. Höfgen begint zijn theatercarrière in Hamburg, als socialist en aanhanger van een revolutionair theater à la Brecht, maar kiest als de tijden moeilijk worden voor de makkelijkste weg van aanpassing, roem en succes. Dat hij daarvoor zijn politieke idealen moet verkwanselen, ach, het zij zo, je moet er wat voor over hebben om bij de arische theaterbazen in Berlijn in de smaak te vallen. Zonder veel scrupules verraadt hij ook zijn buitenechtelijke geliefde Juliette, een donkere nachtclubdanseres uit Hamburg, ‘prinses Tebab’, met wie hij op het moment van Hitlers machtsovername in Spanje is voor filmopnamen. Zijn cynisme wordt het beklemmendst als hij in de pauze van Goethes Faust, waarin hij de rol van de duivelse verleider Mephisto speelt, in de loge van de minister-president wordt gevraagd die hem voor zijn spel wil complimenteren. De overige toeschouwers volgen die ‘betoverende pantomime’ met open mond. Höfgen moet wel dolgelukkig zijn – maar, suggereert Mann, zou hij niet ook huiveren van angst en zelfhaat?

Hoe breng je die roman anno 2011 op de planken? Mephisto thematiseert de individuele verantwoordelijkheid in tijden dat het individu geruisloos moest ondergaan in de roes van het collectieve nationale belang. Dat was in 1936 geen studeerkamerthema: ook de kunstenaar werd op straffe van uitsluiting en erger tot collaboratie met de machthebbers gedwongen. Weliswaar moeten kunstenaars ook nu keuzes maken, maar het zou pathetisch zijn om die serieus met de keuzes van toen te vergelijken. Erik-Ward Geerlings, die de drievoudige bewerking van de roman (taal, genre, inkorting) voor Toneelgroep Maastricht voor zijn rekening nam, heeft het verhaal, afgezien van enkele details in de dialogen, dan ook niet geactualiseerd, gelukkig, het publiek is zelf wel in staat eventuele parallellen tussen toen en nu te zien. Of de regiekeuze voor een karikaturale speelwijze ook zo gelukkig is betwijfel ik: veel onderstrepende gestiek en achter elke zin drie uitroeptekens, dat komt de subtiliteit van de karakters niet ten goede. Hans Trentelman, die de intendant speelt, laat zien dat je met een meer ingetogen benadering werkelijk iets van de gewenste spanning voelbaar kan maken.

Manns Mephisto werd in de Bondsrepubliek pas uitgegeven toen het nazisme geschiedenis was geworden en Höfgen allang was overleden, in 1981, na veel juridische touwtrekkerij. De laatste oorlogsjaren had de gekwelde auteur als vrijwilliger in het Amerikaanse invasieleger gevochten tegen de nazi’s, zijn homoseksualiteit moest hij daarvoor verbergen. Toen Gründgens op 3 mei 1946 in Berlijn een bejubelde comeback maakte, zat Klaus in de zaal; het woedende artikel dat hij daarover schreef bleef ongedrukt. Gründgens collaboratie, zoals met haatliefde te boek gesteld in Mephisto, werd met de mantel der liefde bedekt. Onderhandelingen over publicatie van het boek strandden in 1948 op de lafheid van Manns Duitse uitgever: Gründgens speelde immers weer ‘een zeer belangrijke rol’ in het culturele leven. Mann reageerde met sarcasme en vroeg zijn exemplaar van het boek terug. Dat was op 12 mei 1949. Negen dagen later maakte hij een eind aan zijn leven.

Mephisto door Toneelroep Maastricht, op tournee t/m 23 februari. www.toneelgroepmaastricht.nl