Na een rijk kunst- en popverleden sukkelde Düsseldorf in de jaren negentig langzaam in slaap. Al bleef het onderhuids broeien. Met Salon des Amateurs en in mindere mate Slowboy heeft de stad weer een plek waar kunstenaars, muzikanten en andere creatieven elkaar vinden. “De bouwwoede in de stad brengt een bepaalde nervositeit met zich mee. Dat zie je terug in de kunst en hoor je in de muziek.”
Op het terras van Salon des Amateurs is het gezellig druk. Op gedempte toon praat een bonte mengeling van studenten, kunstenaars, muzikanten en andere creatieven elkaar bij. Op zijn Duits: met halve literfles bier in de hand. Het is vrijdagavond, binnen speelt de lokale popsensatie Stabil Elite: vier begin twintigers die zo lijken weggelopen uit het de jaren zeventig. Muzikaal grijpen ze terug op de hoogtijdagen van de popstad die Düsseldorf ooit was, met bands als Kraftwerk, Neu!, Der Plan en La Düsseldorf.
Van een afstandje kijkt Detlef Weinrich toe. Een jaar of drie geleden blies hij Salon der Amateurs nieuw leven in en draait er als Tolouse Lowtrax regelmatig plaatjes. “Düsseldorf is van oudsher een stad met een rijke pop- en kunstscene maar er ontbrak een plek waar iedereen bij elkaar kwam”, legt hij uit. Die plek is er nu. Club des Amateurs, gelegen aan de Grabbeplatz, is overdag het café van de Kunsthalle. ’s Avonds is het de ontmoetingsplek voor creatief Düsseldorf en worden er lezingen, filmavonden, dansavonden en concerten georganiseerd. De Kunsthalle is de plek voor experimenten op het raakvlak van pop en kunst. Kraftwerk speelde er ooit zijn eerste concert, de afgelopen jaren deden Radiohead en Sonic Youth er korte, intieme optredens bij experimentele exposities.
De volgende dag oogt Salon des Amateurs licht en open. De inrichting is minimalistisch. De stoelen en tafels, banken tegen de muur ademen de sfeer van de jaren zeventig: strak design, metaal, leer. Een glazen wand biedt uitzicht op de Altstadt. Weinrich grinnikt. “Retro past prima bij deze tijd. Er is een behoefte aan bezinning, aan het herontdekken van een tijd waarin sprake was van een vrijheid, experimenteervreugde en openheid. Geen wonder dat juist hier teruggegrepen wordt op het rijke verleden van Düsseldorf.”
Dat verleden heeft inmiddels mythische proporties aangenomen onder jongere generaties. Logisch. De lijst kunstenaars – onder wie Joseph Beuys, Erwin Heerich en Günter Grass – die er studeerden aan de kunstacademie is lang. Tot begin jaren tachtig was er een hechte relatie tussen kunstacademie en de bloeiende popscene. Zo was Beuys, tot 1972 professor aan de academie, wekelijks te vinden in Cream Cheese, dé ontmoetingsplek van kunstzinnig Düsseldorf. Eind jaren zeventig nam Ratinger Hof die plek over. Bands en artiesten als Deutsch Amerikanische Freundschaft (DAF), Der Plan, Andreas Dorau en Fehlfarben werden er groot. Experimentele bands als Kraftwerk, Neu! en La Düsseldorf perfectioneerden de popmythe: inhoud en uiterlijk gingen hand in hand. David Bowie liet zich er door beïnvloeden en vond er een van zijn stijlen: die van nonchalant chique.
Dat Düsseldorf lijkt nu te herleven. Detlef Weinrich, zelf academiestudent in de jaren negentig en oprichter van de band Kreidler, is voorzichtig: “Toen ik studeerde, was de boel hier behoorlijk ingeslapen. Nu is dat omgekeerd. Je merkt dat op de academie een soort anarchistische stemming heerst. De kruisbestuiving tussen de kunstscene en de popscene wordt ook steeds groter. Aan de andere kant verdwijnen jonge kunstenaars na hun studie direct naar steden als Berlijn en Brussel. Düsseldorf is nu, hoewel nog altijd een echte kunststad, vooral een soort springplank. De stad doet er alles aan om het imago te behouden en pompt veel geld in kunst en cultuur. Maar dat is niet genoeg om er echt toe te doen.”
Wat daar wel voor nodig is? Een plek als Salon des Amateurs, weet Arne Bunjes zeker. Twee jaar geleden begon de begin-twintiger zijn eigen platenlabel: Themes for Great Cities, vernoemd naar een nummer van Simple Minds. Zonder Salon des Amateurs was dat label er niet gekomen. Arne Bunjes ontmoette er geestverwanten en ging met ze aan de slag. Inmiddels wordt het label in Duitsland gezien als een van de belangrijkste voor vernieuwende popmuziek. De platen, uitgebracht op vinyl, in fraai ontworpen hoes en in beperkte oplage, zijn steevast uitverkocht.
Bunjes kent het muziekverleden van de stad, maar een echte popstad wil hij Düsseldorf niet noemen. “Eerder een plek waar je onafhankelijk je eigen ideeën en visie kunt ontwikkelen. Voorheen gebeurde dat vooral achter gesloten deuren. Salon des Amateurs zorgt nu voor de verbindingen.” De invloed van het café is niet te overschatten, benadrukt hij nogmaals.
Een andere belangrijke plek is Slowboy, galerie, platenwinkel en drukkerij in één. Beginnende kunstenaars uit Düsseldorf exposeren er hun werk, Bunjes laat er alle grafische werk voor zijn platenlabel drukken. Lekker goedkoop en in zwart wit. “Achteraf een gouden zet”, grinnikt hij, “de stijl past perfect bij die van het label: strak, minimalistisch en toch stijlvol. Ik zie de releases op mijn label als een vorm van kunst. Elk album wordt genummerd en heeft een unieke stempel. Dergelijke concepten passen goed bij een stad als Düsseldorf waar het niet zozeer gaat om de grootte en meer om het gevoel. In Berlijn is de concurrentie bijvoorbeeld vele malen groter waardoor je per definitie minder experimenteel te werk kunt gaan.”
Op het terras van Salon des Amateurs drinkt journalist Michael Wenzel bier van een plaatselijk merk en oreert over de voetbalsuccessen van Fortuna Düsseldorf. Hij benadrukt dat 1. FC Köln tegenwoordig een divisie lager speelt. Keulen is de grote broer, legt Wenzel uit, de stad waar iedereen in Düsseldorf zich aan spiegelt. Het beeld van Düsseldorf modestad zorgt voor een wat belegen imago van een rijke, ingeslapen stad. Een uit de kluiten gewassen provinciestad ook, want met zo’n 600.000 inwoners is Düsseldorf een middelgrote Duitse plaats. “Natuurlijk, de mythe van Düsseldorf is groter dan de stad zelf, maar hier komen grote kunstenaars en muzikanten vandaan. Er is dus wel iets aan de hand.”
Wenzel heeft ook wel een idee wát. “Düsseldorf is een stad die altijd in beweging is. Er wordt permanent gebouwd. Die continue verandering doet iets met de inwoners, brengt een bepaalde nervositeit met zich mee. Dat zie je terug in de kunst en hoor je in de muziek die er wordt gemaakt.” Maar vergis je niet, zegt Wenzel, cultuur is weliswaar overal aanwezig, maar blijft voor veel bezoekers van de stad onzichtbaar. “Je moet dus weten waar het gebeurt.”
Tijd om naar binnen te gaan bij Salon des Amateurs. Professoren van de kunstacademie, veelal beroemde kunstenaars, draaien hier hun favoriete (vinyl)platen. Studenten hangen in de stoelen en banken, drinken bier en dansen. Ze zien eruit als David Bowie of Bryan Ferry anno 1978. De inrichting, de muziek, de kleding: alles ademt de sfeer van een tijd waarin het geloof in een goede toekomst nog gemeengoed was.
Een naïef geloof, dat terug te horen is in het geluid van de nieuwste sensatie uit Düsseldorf: Neustadt. Twee jaar geleden verscheen het debuut Drohgebärden, uiteraard bij de platenmaatschappij van Arne Bunjes. Vorige maand verscheen het album bij het grotere Italic platenlabel dat onlangs van Düsseldorf naar Berlijn verhuisde. De door licht overstuurde drumcomputers aanstuurde postpunk van het duo is experimenteel en doorspekt met veelal gefluistersproken teksten die herhaald worden. Muziek die teruggrijpt op de hoogtijdagen van de Neue Deutsche Welle, maar toch fris klinkt. Ook Neustadt is kind aan huis bij Salon des Amateurs.
Michael Wenzel neemt een slok van zijn bier, denkt na en nuanceert: “Het lijkt erop dat creatief Düsseldorf zichzelf opnieuw aan het uitvinden is. Aan de andere kant: dat is de normale staat van deze stad. Er broeit hier altijd wel iets. Zichtbaar of onzichtbaar.”