Ed Spanjaard (Haarlem, 1948) is sinds 2001 chef-dirigent van het Limburgs Symfonie Orkest. “Het prettige van dirigeren is dat je het kabaal in de hand kunt houden.”

Ik hou van jou zeggen zonder woorden

Ed Spanjaard dirigeerde eind september op één avond de eerste symfonie van Gustave Mahler en de tweede symfonie van de jonge Limburgse componist Marijn Simons. Toen de Limburgse kranten het waagden bij die laatste uitvoering een kanttekening te plaatsen, schreef vader Simons een brief op poten waarin hij stelde dat het werk van Mahler eigenlijk schamel afsteekt bij dat van zijn zoon.

Een maand later pas neemt Spanjaard hiervan kennis in de dirigentenkamer van het Limburgs Symfonie Orkest. Hij kent Simons goed, dirigeerde meerdere wereldpremières van hem. Hij plaagt diens vader graag met de bijnaam Leopold Mozart. “Marijn is een ontzettend begaafde jongen. We hebben samen wel eens een symfonie van Mahler gedaan. Die kent hij dan uit zijn hoofd. Hij kent meer uit zijn hoofd dan ik. Bij mij gaat de meeste aandacht op aan het peinzen over wat ik meen dat de componist te melden heeft en hoe ik dat in een overtuigende vorm zal gieten.”
U heeft met Marijn gemeen dat jullie Kleutertje Luister oversloegen en op heel jonge leeftijd gegrepen werden door Mahler.
“Nee, dat klopt niet. Ik was geen wonderkind. Ik was wel vroeg met muziek, vlug met muziek leren. Mijn vader had niet zoveel op met Mahler. Er was niet één grammofoonplaat van hem in huis. Débussy, Ravel, Pijper, Bartók, dat waren componisten die ik als kleuter om me heen hoorde. En dan natuurlijk Mozart, Beethoven, Bach, Schubert. Er was een hele warme muzikale cultuur in ons gezin. Mijn beide ouders speelden goed piano en fluit, mijn grootmoeders waren muzikaal, er was een vleugel en veel kamermuziek. ‘s Avonds als ik in bed lag, werden er platen gedraaid. Dan sloop ik de trap af en dan ging ik zitten luisteren. Grote mensen hebben in de beleving van een kind allerlei geheimzinnige dingen die het niet kan snappen. Een kind voelt dondersgoed aan wanneer iets wordt verzwegen. Nou, muziek werd bij ons thuis niet verzwegen.”
Is een warm muzikaal bad genoeg om je zo ver te brengen? Of is het ook genetisch bepaald?
“Ook genetisch. Absoluut. En er is nog een aspect, al klinkt dat minder romantisch. Eén aspect van muzikaal gevoelig zijn is de pest hebben aan herrie. Op feestjes bleef ik liefst zo ver mogelijk vandaan van ballonnen, want die konden exploderen. Helemáál niet prettig. Als je die lijn erg ver doortrekt, dan kun je zeggen dat het prettige van dirigeren is dat je het kabaal in de hand kan houden.”
Moet je een groot ego hebben?
“Van huis uit ben ik een betrekkelijk introvert iemand. Door het maken van muziek kun je een gevoeligheid aan de dag leggen zonder dat je hardop hoeft te zeggen: ik hou van jou. Strawinsky mag dan wel zeggen dat muziek niks uitdrukt, dat is ook ironisch bedoeld. Je kunt met zijn allen musiceren, klanken maken, die sommige mensen kennelijk intens aanspreken.”
Wat heeft u het LSO gebracht?
“Ik ben in elk geval niet iemand die in eerste instantie voor het grote gebaar gaat. Ik houd van schakeringen, ik vind het belangrijk dat je veel kunt horen, dat er tussenstemmen zijn, nuances. Ik houd erg van ritme in die zin dat het vitale, soepele kracht is, niet militair opgelegd. We zijn nu bezig met Il Trittico van Puccini. Het is prachtig om te zien hoe snel het orkest mij verstaat. Er ontstaat een gewijde sfeer, een opgewonden ontroering. Je leert elkaar in al die jaren goed kennen. Als het orkest zich kan openstellen voor de inspiratie die muziek bij me oproept, en dat door kan geven, dan komt er heel veel over.”
Emoties zijn taboe als u aan het werk bent?
“Het komt wel eens voor dat de rillingen over mijn rug lopen. Je bent je als dirigent bewust van het grote traject dat je aflegt, als een skiër die de berg af skiet en niet meer terug kan. Je weet precies waar je de bochten moet nemen maar je kunt je niet mee laten slepen.”
Hij herinnert zich nog levendig wat er met hem gebeurde toen hij na het overlijden van zijn vader met het LSO in Berlijn het Duitse Requiem van Brahms dirigeerde, een stuk met een bijzonder religieuze lading. “Ik schiet niet vol tijdens zo’n stuk hoor, zo letterlijk moet je dat niet nemen, maar het leverde een bepaalde sereniteit op die kennelijk overkwam, want we kregen daar hele goede recensies.”
Merkt u de aanwezigheid van publiek?
“Je merkt het als het publiek is toegewijd. Je voelt dat aan het soort aandacht dat je krijgt.”
Kerstmis nadert. U trakteert het LSO en het publiek op l’Enfance du Christ van Berlioz. Bestaat er zoiets als religieuze muziek of is alle muziek religieus?
Spanjaard draait op zijn stoel, trekt de partituur op schoot. Hij laat de naam van de diepgelovige componist Bruckner vallen. “Ik, als niet-religieus iemand, kan zeer in vervoering raken door religieuze muziek.”
De ouders van Ed Spanjaard zijn joods. Zijn moeder kwam uit een zionistisch huisartsengezin in Amsterdam en wist de hel van Auschwitz te overleven door haar fluit aan de lippen te brengen. Zijn vader werd niet volgens de joodse tradities opgevoed.
Spanjaard wordt weg geroepen om een kwartiertje Puccini te repeteren met Opera Zuid. Bij zijn terugkeer blijkt hij tijdens de repetitie over de vraag te heben nagedacht. “Ja, ik geloof wel dat alle muziek religieus is.” Hij noemt Berlioz ‘een grootheid’. “In de ‘Christ’ zit een bepaalde ingetogenheid die ik ongelofelijk mooi vind.” Hij leerde er van te houden toen hij als rookie de grote Collin Davis in Londen assisteerde bij plaatopnames van het stuk. “Ik leerde het kennen op topniveau.” Maar hij dirigeerde l‘Enfance du Christ ook met ‘de inspirerende’ Eric Hermans van Studium Chorale en het Brabants Orkest. “Ik wilde het graag nog eens doen met het Nederlands Kamerkoor met wie ik veel gewerkt heb.”
Er wordt wel eens met dédain over l’Enfance du Christ gesproken. Dat het een opgetuigd kerstverhaal zou zijn, een beetje braaf.
“Mensen die zulke dingen zeggen, hebben hele slechte oren. En braaf is het al helemaal niet. Er is een soort kabbalistisch rondo waarin de waarzegster in gekke maatsoorten spreekt, er zijn onrustige figuren in de lage instrumenten, die volkomen origineel zijn en de woede van Herodes liegt er ook niet om. Als muziek iets devoots of subtiels heeft, is het heel dom om dat zijig of slappig te vinden.”
Wie enige notie heeft van de agenda van Spanjaard vraagt zich af hoe hij het allemaal kan behappen. Hij dirigeert orkesten over de hele wereld en als het moet werkt hij fluitend aan een handvol premières tegelijk, zowel opera’s als symfonisch werk en zowel in het klassieke als het moderne repertoire. Ook als pianist wordt hij nog steeds veel gevraagd.
Van een kakofonie in zijn hoofd heeft Spanjaard echter geen last. “Concerteren kost me geen moeite. Wat wel lastig wordt, is dat ik mijn horloge verlies en mijn zakagenda en dat ik mijn bril kwijt raak als ik uitgemuziekt ben en die enorme toegespitstheid weg valt. Dan let ik kennelijk niet meer op.”
In Maastricht heeft Spanjaard een contract voor onbepaalde tijd. Welke zouden overwegingen kunnen zijn om de samenwerking met het LSO te beëindigen?
,,Er zijn twee mogelijkheden. Als je denkt dat je met het orkest niet meer het onderste uit de kan kunt halen. Of als mijn loopbaan een weg gaat bewandelen waardoor ik elders veel moet gaan werken.”
Is er dan geen orkest waarmee hij graag zou willen werken? ,,Ik weet het, dit is een wat ontsnappend antwoord: ik moet me thuis voelen bij een orkest, dat is wezenlijker dan de grootte van een naam. Het is wel zo dat ik de laatste jaren al herhaaldelijk gevraagd ben bij het Koninklijk Concertgebouw Orkest, dat is de wereldtop. Maar nee”, wuift hij weg, “dat zal niet gebeuren.”

Ed Spanjaard: “Als niet-religieus iemand, kan zeer in vervoering raken door religieuze muziek.”
foto Mark Kuipers