Zo’n 1200 jaar geleden gold Aken als officieuze hoofdstad van wat nu West-Europa is. Nog eeuwen later, toen de macht alweer was verhuisd naar elders, werden er de keizers van het Heilige Roomse Rijk gekroond. Als eerbetoon aan de man bij wie het allemaal was begonnen: Karel de Grote (742-814).

De reden dat Karel, die een reizend bestaan leidde, zich uiteindelijk in Aken vestigde, was een heel profane. Hij leed aan jicht. En de warmwaterbronnen in Aken (Aquae Granni) boden zijn 1,95 meter lange lijf enige verlichting.

Door het ontbreken van geschreven bronnen is Karel de Grote 1200 jaar na zijn dood nog steeds meer mythe dan mens. Al jaren bakkeleien historici over de echte portee van de Karolingische Renaissance en de Akense ‘hofschool’, de denktank van theologen en intellectuelen die Karel om zich heen verzamelde. Waarheid of wensdroom? Of iets daartussenin?

De controversiële Duitse historicus Johannes Fried deed vorig jaar een duit in het zakje door te stellen dat het niet paus Leo III was die in 800 de keizerskroning in Rome had bedacht, maar dat Karel het feestje zelf had geregeld. Na decennia van landjepik, waarbij hij grote delen van Europa had veroverd én gekerstend, vond Karel dat de titel van keizer hem wel toe kwam. Hij eiste, zoals dat tegenwoordig heet, ‘respect’.

Mediëvist Peter Raedts doet in deze Zuiderlucht uit de doeken dat die opvatting van

Fried zo gek niet is. Door de kroning ontstond voor paus én keizer een win-winsituatie. Na een decennialange christelijk jihad, waarbij gewelddadige oorlogen hand in hand gingen met de christelijke vredesboodschap, had Karel bij de inrichting van zijn keizerrijk belang bij een hechte, hiërarchische kerk met een heldere leer.

Mogelijk dat de Karolingische Renaissance en de Akense ’hofschool’ worden overschat, maar de begrippen ‘correctio’ en ‘renovatio’, de fundamenten onder Karels keizerschap, staan nog steeds overeind. Dat permanente streven naar verbetering en vernieuwing is wat je anno 2014 iedere met een bezuinigingsopdracht worstelende bestuurder toewenst.

Vooral in Maastricht. In de stad die zich tot een jaar geleden klaarstoomde om in 2018 Culturele Hoofdstad van Europa te worden, zijn de vergezichten vervangen door het tellen van de knopen. De rijksgesubsidieerde instellingen worden ontzien, andere investeringen worden vervangen door bezuinigingen. Daar zit een enkele voltreffer bij, lees de reportage op pagina 8, maar over de volle breedte zijn vooral nieuwe en grensverleggende initiatieven de pineut.

Een visie valt er niet meer te ontdekken. Maastricht volgt de Haagse subsidiestromen, en zet daarmee zijn eigen cultuurbeleid bij het grof vuil. De sterken spelen zich veilig, de kwetsbaren betalen het gelag – het is de trend van deze tijd. Tot de sterken horen de slimmeriken. Zoals de Nederlandse Dansdagen, die het snijdende mes van cultuurwethouder Mieke Damsma (D66) handig wisten te ontwijken door haar tijdig in te lijven als jurylid voor de NDD-choreografieprijs 2014. In Amsterdam, waar de Dansdagen kantoor houden, weten ze hoe ze een suikertante te vriend moeten houden.