Aan de Rue Wilson 221 in Wasmes, diep in Wallonië, staat het huisje waar Vincent van Gogh in 1879 woonde. Hij was toen werkzaam als lekenprediker. Ooit was het een roze huisje met groene luiken, hij heeft het vaak geschilderd, nu is het een bouwval.

Vorig jaar ontsnapte het huisje aan de sloophamer omdat het naburige Mons zich aan het coifferen was als Culturele Hoofdstad van Europa. Het nietige Wasmes hoorde de toerisme-euro’s rinkelen en liet het huisje opknappen. Maar de renovatie ging niet van een leien dak. Terwijl de lokale middenstand al bezig was met Van Gogh-bier, Van Gogh-broodjes en Van Gogh-chocola, plaatste de aannemer kozijnen van glanzend wit pvc in het huisje. “Ongehoord”, brieste burgemeester Luciano d’Antonio, “we komen over als imbecielen. Deze kozijnen worden vervangen, al moet ik ze er zelf met een hamer uitslopen.”

Dat was anderhalve maand geleden. Mogelijk zoekt d’Antonio nog naar zijn hamer, maar de witte pvc-kozijnen zitten er nog steeds. De werkzaamheden liggen stil, in Wasmes is nog geen Van Gogh-toerist gesignaleerd. Het is niet het enige dat misging bij de voorbereidingen van Mons2015. Een stellage van kunstenaar Arne Quinze werd gesloopt wegens instortingsgevaar, het nieuwe trainstation is nog steeds een bouwput. De bouw loopt jaren achter, de geraamde kostenraming zijn verdrievoudigd. De architect heet Santiago Calatrava, dus niemand kan hier echt verbaasd zijn.

Met het nieuwe station en een congrescentrum van een andere sterarchitect, Daniel Libeskind, hoopt burgemeester Di Rupo op het Bilbao-effect: spectaculaire architectuur trekt vervallen stadje uit het slop. Namens ZL ging Christiane Gronenberg een dag vóór de opening naar Mons2015. Op zoek naar kleine initiatieven liep ze met een boog om de mega-events heen; haar verhaal begint op pagina 10.

Nog daarvoor treft u e hartenkreet van Marente de Moor aan. De Moor, schrijfster van De Nederlandse maagd en Roundhay, tuinscène, woont nu bijna een jaar in de Maastrichtse binnenstad, en niet uitsluitend tot haar genoegen. De stad, het is bekend, heeft de vermaaksindustrie omarmd zonder verder al te veel acht te slaan op de bewoners. Over alternatieven wordt niet nagedacht. Waarom niet, eigenlijk? “Wat zou er gebeuren”, schrijft De Moor, “als we steden afkoppelden van deze reanimatie? Als stadsbesturen zich niet langer lieten opzwepen door marketingbureaus en het dogma van ‘citybranding’? Probeer het eens, zou ik zeggen. Laat steden eens voortademen op eigen kracht. Stop de zoektocht naar ‘unique selling points’ en laat in een van nature charismatische stad als Maastricht de nonchalance toe.”

Zoals in Parijs, ben je dan geneigd te zeggen, honderd jaar geleden de kunstenaarsstad bij uitstek. Piet Mondriaan trok er naar toe, “maar echt doordringen tot de Parijse kunstscene is hem nooit gelukt”, schrijft Léon Hanssen in het indrukwekkende eerste deel van zijn langverwachte Mondriaan-biografie. De stad was voor Mondriaan “het summum van moderniteit, van het proces waarin de mens zich emancipeert van de natuur, zodat hij niet meer in hutten en bomen hoeft te leven, maar zelf gestalte kan geven aan het bestaan.”

In deze Zuiderlucht een uitgebreid interview met de Mondriaan-biograaf, in een katern dat verder geheel gewijd is aan exposities rondom Tefaf, kleine initiatieven vol onverwachte verrassingen.