Wonen hoorde niet in oude stadscentra, vonden plannenmakers in de jaren zestig. Woningen moesten plaatsmaken voor winkels, kantoren en vermaak. Maar de tijdgeest veranderde, en de Maastrichtenaren eisten hun binnenstad op. Nu lijkt de geschiedenis zich te herhalen. “Waar het bedrijfsleven aan kan verdienen, krijgt voorrang: spektakel. Maastrichtenaren worden uit het centrum verjaagd.”
Groot durven denken en de auto ruim baan geven. Dat was in de jaren vijftig van de vorige eeuw het dominante denken bij stedenbouwers en bestuurders. In Amsterdam werden tijdens het wethouderschap van Joop den Uyl plannen gemaakt voor het dempen van een groot deel van de grachten. Dan kon iedereen veel beter doorrijden. Was dat gebeurd, dan had de hoofdstad nu waarschijnlijk een heleboel sfeerloze verkeersgoten à la de Wibautstraat gehad.
In Maastricht werd destijds hardop gedroomd over een doorbraak dwars door de deels eeuwenoude bebouwing van het oude centrum. De dromers gebruikten daarvoor de Franse term ‘percée’.
Het idee: het verkeer vanaf de Wilhelminasingel over de Wilhelminabrug in een streep rechtdoor te laten rijden tot het Koningin Emmaplein. ‘Het gat van Dingemans’, genoemd naar stadsarchitect Frans Dingemans, kwam er nooit. Het verzet tegen de daarvoor noodzakelijke sloop van de westwand van de Markt was te groot.
Dingemans zelf werd bedreigd voor zijn plan. Tussen de gevels aan de oostkant werd wel een bres geslagen. Daar kwamen de intussen alweer gesloopte stadskantoren – nu staat er Mosae Forum – met een stuk van de geplande verkeersader die doodliep op de Markt.
Aan de noordkant lag intussen het Boschstraatkwartier te verpauperen. De gemeente maakte plannen om de wijk, waar ooit de pottemennekes van Regout zaten opgehokt, op de schop te nemen. Bijna vijftig jaar later gruwt John Wevers nog van de plannen van toen: “Een was een fantasieloze stapeling van legoblokjes die een totaal wezensvreemd element in de binnenstad had opgeleverd.”
Wevers was destijds lid van D66, zijn partij vocht de plannen aan tot bij de Raad van State. De stroperige procedure leidde tot jarenlange vertraging, genoeg om nieuwe inzichten te laten rijpen. De eerste fase van de opknapbeurt zou, geïnspireerd door het afstudeerproject van architect Jan Dautzenberg, ontworpen worden door de architecten Theo Boosten en Peter Sigmond. Het nieuwe Boschstraatkwartier werd zo een wijk met grote woningdichtheid, bovenstraatjes, huur- en koophuizen door elkaar en parkeren ondergronds. Wevers wijst graag op de Maastrichtse details: “Dakhellingen van 45 graden of steiler, nokken evenwijdig aan de straten, muren opgetrokken tot boven het dakvlak: een brandweereis uit vroeger tijden die overslaand vuur moest voorkomen.”
Ten tijde van de uitvoering van de plannen was Wevers alweer een hele tijd lid van de PvdA. Namens die partij was hij twintig jaar lang, van 1974 tot 1994, wethouder van Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing en Ruimtelijke Ordening. Ook op het pluche zette hij als actievoerder en politicus een zorgvuldige omgang met de oude binnenstad op de agenda. Op die jaren blikt hij in zijn eind vorig jaar verschenen memoires, Eigenwijs in Maastricht. Terugblik op een leven in de Maastrichtse politiek terug.
Dankzij bezoeken aan zijn oom en tante maakte de in Heerlen geboren Wevers al vroeg kennis met de bekoring van Maastricht. “Het mystieke van de stad sprak me aan, net als het door straatjes lopen en dan opeens de Servaas, het stadhuis of de Maas zien opdoemen.”
In 1964 verhuisde hij naar Maastricht. Aanvankelijk streek hij neer in een buitenwijk. Drie jaar later kocht hij een monumentaal, maar vervallen pand aan de Bernardusstraat in de oude binnenstad. “Ik had bouwkunde gestudeerd en werkte als architect. Ik had het vermogen om door alle ellende heen te kijken en de mogelijkheden te zien.”
Anderen bezaten dat vermogen niet. Of verlangden in hun armzalige woning in het centrum simpelweg naar een betere behuizing. “Begrijpelijk”, aldus Wevers.
City-vorming was het toverwoord in die jaren. “Het is een natuurlijke ontwikkeling van het stadscentrum, niet de binnenstad, dat het vermaaksleven zich intensiveert tegelijk met de intensivering van andere functies van het stadscentrum”, zei de inmiddels overleden Jacques van de Venne, directeur openbare werken. “Daarom hoort een woonfunctie niet in het stadscentrum thuis, wel in de binnenstad.”
Tegen die opvatting kwam Wevers, toen nog geen wethouder, in opstand. “Eenzijdige functies hebben iets van kankergezwellen die steeds sneller groeien, maar het leven van het hele lichaam uiteindelijk onmogelijk maken”, waarschuwde hij.
Van een protest tegen de wildgroei aan horecagelegenheden in 1970, kwam een Politiek Kafee – volgens de kritiese spelling van die tijd. Begin 1971 begon het bewonerscomité B4, waar Wevers deel van uitmaakte, te ageren tegen het verslechterende woonmilieu in het centrum. Het verzet richtte zich ook tegen de manier waarop het verkeer bezitnam van de binnenstad. “Alleen al door de smalle Bredestraat reden op dat moment vierhonderd stadsbussen per dag.”
De tijdgeest hielp. Burgerparticipatie en inspraak kwamen in zwang. In 1974 kwam Wevers in de gemeenteraad en werd meteen wethouder. Hij manifesteerde zich als een activistisch bestuurder. “Dat was relatief nieuw. In de jaren daarvoor leunden wethouders nogal op hun ambtenaren en wat aan ideeën uit de stad, en dan vooral het bedrijfsleven, kwam. Ik wilde zelf initiatieven nemen, richting geven.”
Ook op andere plekken moest het traditionele denken op de helling. Bijvoorbeeld bij de Maastrichtse woningcorporaties die nog sterk verknoopt waren met hun katholieke wortels. Dat een deel van de woningen in de binnenstad specifiek zou worden ingericht voor een- en tweepersoonshuishoudens stuitte de corporaties tegen de borst. Zulke huizen stonden haaks op de visie van het gezin als hoeksteen van de samenleving. De geplande wooneenheden zouden die het in behoudende kringen zo verfoeide ‘hokken’, zoals ongehuwd samenwonen toen nog heette, in de hand werken.
“Veel projectontwikkelaars en in die jaren dominante bouwfirma’s als Wilma waren ook helemaal niet gericht op het aanpakken van de binnenstad”, zegt Wevers. “Ze bouwden liever nieuwe buitenwijken en lieten de oude huizen maar verkrotten. Als ze onbewoonbaar werden, konden ze worden ontruimd. En omdat de bewoners die eruit moesten, toch ergens dienden te wonen, had je dan automatisch bewoners voor de nieuwbouwwijken.” Onder druk van politiek en publieke opinie veranderde die houding later.
Ook de prille Universiteit Maastricht (UM), die aanvankelijk inzette op een campus in Randwyck, draaide langzaam bij. “Stilaan groeide het besef dat juist de oude stad een unique selling point kon zijn”, herinnert Wevers zich. “Ik heb ook vaak genoeg meegemaakt dat mensen die ik rondleidde door en langs universiteitsgebouwen dachten dat de UM een geschiedenis had die veel verder terugging dan 1976.”
Wevers geloofde in het ‘actiehaarden-principe’: een goed voorbeeldproject kon een hele straat of binnenstadshoek inspireren. “Bijna als vanzelf, en geholpen met subsidie gingen mensen dan ook hun huizen en gebouwen opknappen. Zeker in buurten als het Jekerkwartier en Oud-Wijck is dat goed gelukt.”
Maastricht veranderde dus wel degelijk, maar behield veel van zijn oude sfeer. Al te drastische plannen konden in de loop der jaren worden tegengehouden of werden aangepast, zodat ze zich beter verhielden tot het bestaande. Bovendien werd het oude Maastricht weer een woongebied.
René Daniëls, van 1973 tot 1988 stedenbouwkundige bij de gemeente: “Toen ik kwam was de helft van de huizen onderkomen, verpauperd, gestut. Het aantal inwoners was slechts van een fractie van het aantal van tegenwoordig.” Ondanks alle in die jaren ingezette vernieuwingen is de bouwkundige invulling nog steeds reden tot zorg”, vindt Wevers, zelf nog altijd inwoner van de binnenstad. “De stortvloed aan toeristen, studenten en evenementen maakt het veel te druk en jaagt de prijzen omhoog. Wat de gasten vragen en waar het bedrijfsleven aan kan verdienen, krijgt voorrang: spektakel. En dan is er ook nog de verkamering, die als een soort houtworm huishoudt.” Het is alsof de geschiedenis zich herhaalt. “De studenten nemen het over. Maastrichtenaren worden door dat alles uit het centrum verjaagd.”
Dit is deel 3 in een reeks van tien afleveringen over nimmer voltooide stedenbouwkundige projecten in Maastricht. Unvollendete is een samenwerking tussen de gemeente Maastricht en maandblad Zuiderlucht en zal in november resulteren in een expositie in Bureau Europa’.