Voor het stof erover neerdaalt, houdt CYRILLE OFFERMANS in vijf afleveringen de volumineuze Geschiedenis van de literatuur in Limburg tegen het licht. ‘Participerend observator’ Ben van Melick behandelt de jaren van 1945 tot 2015. “Aan zijn speurend oog mocht geen carnavalsschlager of debuterend dichter ontsnappen.”
Deel vier, tevens het laatste deel van de Geschiedenis van de literatuur in Limburg, telt maar liefst 235 pagina’s, exclusief noten en bibliografie. Omgerekend naar een boek van normale omvang moet dat aantal met meer dan twee worden vermenigvuldigd.
Daarmee is het verreweg het omvangrijkste deel van het boek. Dat is met het oog op de groei van het literaire bedrijf na de Tweede Wereldoorlog niet zo vreemd. De hoeveelheid auteurs en titels is sindsdien explosief gestegen, de geschiedenis heeft nog amper tijd gehad het kaf van het koren te scheiden en bovendien is de schrijver van dit deel, Ben van Melick, een zeldzame literaire omnivoor. Aan wiens speurend oog kennelijk geen carnavalsschlager of debuterend dichter mocht ontsnappen.
Dus stond Van Melick voor een tour de force, maar hij had met eerdere publicaties al bewezen als geen ander thuis te zijn in de materie. Dat hij erin is geslaagd die monsterlijke berg namen en titels in een goed geschreven, zinvol geheel onder te brengen verdient de hoogste lof. Wel kreeg ik als lezer meer dan eens het gevoel dat een scherpere selectie het boek geen kwaad gedaan zou hebben. De volledigheidsdrang van de auteur sluit een kritische gezindheid niet uit, maar hij heeft allerlei brave, nostalgische liedjeszangers en andere rijmelaars niet de deur gewezen. Daardoor maakt dit vierde deel van het boek vaak een overvolle indruk. En aangezien zelfs de opnamecapaciteit van de onverzadigbare veelvraat zijn beperkingen kent, moet hij vooral bij figuren van de tweede of derde garnituur nogal eens een beroep doen op collega’s van krant en radio.
Maar daarover niet gezeurd. Ben van Melick, die zichzelf “een participerend observator” noemt, heeft een prestatie van formaat geleverd. Zijn grootste verdienste is dat hij, anders dan de meeste medeauteurs, niet tevreden was met een min of meer chronologische maar verder betrekkelijk willekeurige presentatie van Limburgse schrijvers. Hij heeft zijn uitgebreide en veelsoortige materiaal in een overtuigend beredeneerde logische structuur gegoten. Waardoor er, in elk geval tot begin jaren negentig, werkelijk sprake is van culturele geschiedschrijving. Van Melick biedt een aannemelijk overzicht van meer dan toevallige individuele stagnaties en stroomversnellingen, en van plaatselijke overeenkomsten en verschillen – vooral die tussen Heerlen en Maastricht. Dat alles gekoppeld aan algemene historische ontwikkelingen én met voldoende oog voor de kwaliteiten van specifieke auteurs en hun werk. Ga d’r maar aan staan.
Dit ‘boek’, want zo mogen we deel vier noemen, is dus meer dan een encyclopedisch naslagwerk, het laat zich tot op grote hoogte lezen als een samenhangend geheel. Zonder academische hoogdravendheid of omslachtigheid, maar evenmin zonder op de hurken te gaan. Van Melick geeft op knooppunten in de tekst, die tevens als rustpunt functioneren, verhelderend uitleg over zijn werkwijze en zijn keuzen. Ook herinnert hij de lezer onderweg met enige regelmaat aan het stratenplan van het uitgezette parcours, zodat deze zich nooit verdwaald hoeft te voelen. In subtiele didactische aanwijzingen en in zijn enthousiaste – misschien soms wat al te enthousiaste – verteltoon verraadt zich de man die als auteur de vruchten plukt van een decennialange onderwijservaring.
Een betere ambassadeur van het betere boek kun je je niet wensen. In het volgende en laatste deel van deze kleine reeks ga ik nader in op Van Melicks appreciaties, op de auteurs die hij op het schild hijst en anderen die hij ervan duwt.
Dit is de vierde aflevering in een reeks van vijf. die tot de zomer verschijnt in ZL.