Respect voor traditie en een raak gevoel voor elegantie leverde Thomas Bedaux het predicaat Architect van het jaar op. ROB SCHOONEN zocht hem op in – nog even – thuisbasis Goirle. ‘Er zijn steeds minder momenten dat je helemaal voluit kan gaan, dat je je echt 110 procent architect voelt.’
Het is een rommeltje in het architectenbureau aan de rand van Goirle, vlakbij Tilburg. In het door opa Jos. Bedaux ontworpen pand wordt ruimte gemaakt voor nieuwe bewoners. Met zijn dertig medewerkers zit Bedaux De Brouwer Architecten hutjemutje in wat vroeger woon-, eet- en werkkamers waren; de zolder staat vol oude maquettes, stof-happende kleurstalen en allerhande dozen. Heel charmant, die additiefbouw, maar het past niet meer bij onze huidige manier van werken, zegt Thomas Bedaux.
En dus verkast het gezelschap begin volgend jaar naar Tilburg, naar wat voorheen het kantongerecht was. Het is ontworpen door Jos Bedaux, de grootvader van Thomas en Pieter, de broers die jarenlang samenwerkten, tot de laatste een eigen bureau begon in Antwerpen. De vierde generatie, weliswaar niet uit de familie,laat zich ook gelden; Joyce Verstijnen was projectarchitect van de nieuwbouw van het Singer Museum, enkele maanden geleden door zowel vakjury als publiek uitgeroepen tot Gebouw van het jaar.
De bedoeling was eigenlijk om het populaire museum in Laren uit te breiden met twee museumzalen. Maar het voorstel uit Goirle omvatte veel meer dan de beoogde uitbreiding – en maakte indruk.
Uiteindelijk heeft het architectenbureau het gehele tentoonstellingsdeel onder handen genomen, inclusief banken, tafels, stoelen, lampen en sokkels.
Voor de eerste lijn op papier stond, had het bureau gewoontegetrouw onderzoek gedaan naar de historie van het museum, met name de eerdere uitbreidingen. Eerst was er de villa, in de jaren twintig gebouwd, van de hand van architect J.W. Hanrath. In de jaren zestig werd de eerste echte museumvleugel gebouwd, het ontwerp was van Wouter Hamdorff. En nu is er de nieuwe zogeheten Nardinc-vleugel – bedoeld voor de kunstverzameling die Els en Jaap Blokker, van de gelijknamige winkelketen, hebben geschonken.
De door Bedaux ontworpen zalen en de tuinkamer refereren op een subtiele manier aan de oudere delen, door de bruine metselstenen, het glooiend, met rode leipannen bedekt lessenaarsdak en het massief eiken in deuren en kozijnen. Lekker dwars accent: de trapeziumvormige schoorsteen op het nieuwe deel, bij nader inzien een vernuftige lichtkoepel voor de tuinkamer. Een subtiel vertoon van lef gloort hier door het respect voor traditie – misschien wel de rode draad door het oeuvre van Bedaux De Brouwer Architecten.

Thomas Bedaux en Joyce Verstijnen: ‘De hoeveelheid regels en voorwaarden die aan zo’n plan hangen is gigantisch.’ foto John van Hamond
Hoe anders is het ooit, in 1937, begonnen. De vroegste architectuur van opa Josephus Bedaux (1910-1989), in de omgang Jos, kan niet anders worden omschreven dan traditioneel. Na de Tweede Wereldoorlog wordt zijn stijl modernistischer. De nieuwbouw van de Universiteit van Tilburg uit 1962, nu het Cobbenhagegebouw, is een toonbeeld van Het Nieuwe Bouwen.
Zoon Peer Bedaux studeerde architectuur in Delft en stapte in 1969 in het bureau van zijn vader; het stadskantoor van Berkel Enschot was zijn eerste grote opdracht. De sobere architectuur en ingetogen detaillering doet Scandinavisch aan. Die terughoudendheid – het adagium ‘less is more’ zou Peers lijfspreuk kunnen zijn – zie je ook terug in de Buitenplaats Tessloo (2007) in Oisterwijk: baksteen, strakke lijnen, oog voor detaillering en alle ruimte voor kunst en natuur. In Tessloo zie je ook de hand van zijn compagnon Jacq. de Brouwer, diens ‘je kunt opvallen door eenvoud’ wordt binnen het bureau nog altijd aangehaald én toegepast.
Peers zonen Thomas (1973) en Pieter (1978) studeerden ook in Delft – waarom niet in Eindhoven? ‘In Delft ging het destijds meer om het ontwerpproces, in Eindhoven stond het meer technische deel centraal en dat sprak mij minder aan. En ik vond het goed om op kamers te gaan; daar was het tijd voor’, legt Thomas Bedaux uit.
Diens ontwerpen van wijken als Bosrijk in Eindhoven leunen nog op de traditie van het bureau; met subtiel opengewerkte gevels, gekeimd (geverfd) metselwerk en veel aandacht voor de publieke ruimte legt Thomas ook zijn eigen accenten. In het herontwikkelingsproject Gasthuyspoort (2018) voegen winkels, appartementen en penthouses zich in het historische centrum van Breda.
Voor de Groene Loper in Maastricht, een stedelijke inbreiding op en langs de kilometerslange boulevard op het vroegere traject van de nu ondertunnelde A2-traverse, ontwierp het bureau een wijkje met 91 woningen. Bedaux, die ook het stedenbouwkundig ontwerp maakte, liet zich hier onder meer inspireren door het Witte Dorp in Eindhoven van W.H. Dudok. De in een getrapte straatwand geschakelde woningen ogen traditioneel. De vernieuwing in deze energieneutrale gebouwen zit achter de gevels. Het wonen is veranderd, leggen Bedaux en Verstijnen uit. ‘Vroeger ging je, als je bij je ouders op visite was, op de bank zitten. Nu wordt er meer ‘gewoond’ aan de keukentafel. De woonkamer is de laatste twintig jaar gekrompen, de woonkeuken juist flink gegroeid. Daarom hebben we in Maastricht dat keukendeel aan de voorkant van de woning geplaatst’. Deze maand wordt met de bouw begonnen.
Moet een architectenbureau zich inlaten met standaardisatie en prefab-woningbouw?
In de 85 jaar dat het bureau bestaat is er veel veranderd in de architectuur, vindt Bedaux. ‘Er zijn steeds minder momenten dat je helemaal voluit kunt gaan, dat je je echt 110 procent architect voelt. Dat de ruimte voor de architect in het bouwproces sterk is afgenomen, hebben we ook aan onszelf te wijten. Toen mijn grootvader begon, waren er nog geen projectontwikkelaars met hun alsmaar hogere eisen.’
Bij het bouwproces zijn steeds meer spelers betrokken, die allemaal hun zegje doen over wat wel kan en wat niet. Joyce Verstijnen: ‘We zijn bezig met een project in de binnenstad van Den Bosch. Daar zijn een stedenbouwkundige, twee grote ontwikkelaars en vier architectenbureaus bij betrokken. De hoeveelheid regels en voorwaarden die aan zo’n plan hangen is enorm. Om in dergelijke processen esthetische kwaliteit te waarborgen, is een steeds grotere uitdaging.’
Gevraagd naar de constante in de 85-jarige traditie van Bedaux De Brouwer, noemen beiden eerst de context: ‘Het gebouw niet zien als een losstaand object, maar de omgeving erbij betrekken. Een gebouw is namelijk veel meer dan een object. Eenvoud, ook dat is typerend voor wat wij doen. Waardering voor het ambachtelijke en dus de keuze voor bepaalde materialen, is ook iets dat in al die jaren is gebleven. Voordeel is dat we hier niet alleen architecten, maar ook bouwkundigen in huis hebben die nog weten wat Vlaams verband is en ook weten hoe de kleur van bepaalde voegmortels kan worden aangepast. Dat soort dingen helpt bij het ontwerpen.’
Als zoveel andere bureaus heeft ook Bedaux De Brouwer zich gestort op duurzaam bouwen, in de stad en in het buitengebied. Het is wat je noemt een uitdaging, ook omdat de overheid in 2030 er 900.000 woningen bij wil hebben; een streven dat door het politiek gevoelige stikstofdossier vrijwel onhaalbaar is.
De rol van de architect is die zich snel ontwikkelende woningmarkt is niet te benijden. Nieuwbouw op het platteland betekent vrijwel altijd bouwen aan de rand van het dorp. In praktijk gaat het vaak om rijtjeshuizen met een voor- en achtertuin; ze zijn voor de makelaar makkelijk te verkopen, en de ontwikkelaar weet dat hij goed zit.
Thomas Bedaux (‘Wij worden daar heel ongelukkig van’) legt uit hoe zijn bureau naar alternatieve bouwsystemen is gaan zoeken. Het leverde een houtbouw-systeem op waarmee houten woningen als legostenen aan elkaar worden gekoppeld, om zo complete, flexibel ingerichte wijken aan te kunnen leggen. Het concept kwam er niet zonder slag of stoot; binnen het bureau ging er een stevige discussie aan vooraf. Moet een architectenbureau zich inlaten met standaardisatie en prefab-woningbouw? Past dat bij een bureau dat bekend staat om zijn voorliefde voor het ambachtelijke? Verstijnen: ‘Wij gaan als bureau altijd uit van het bijzondere van de plek. Dat kan ook met deze houtbouw, juist omdat we die blokken heel flexibel kunnen schakelen. Zo kunnen we woonbuurten realiseren die passen bij de locatie.’
Tot een concrete opdracht is het nog niet gekomen, toch leeft binnen het bureau de gedachte dat de eerste wijk naar dit concept binnen twee jaar wordt gebouwd. Het moet architectuur opleveren die ook over honderd jaar nog wordt gekoesterd, vinden Bedaux en Verstijnen. In de traditie van het bureau, benadrukken ze: ‘We proberen dingen te maken die ook over langere tijd nog worden gewaardeerd; dat betekent dat je als architect ingetogen tewerk moet gaan. Een gebouw is geen jurk die je na twee seizoenen wegdoet voor iets nieuws; het moet juist generaties overstijgen. Pas dan is er sprake van tijdloze architectuur.’