Eind september verschijnt Een iets beschuttere plek misschien van CYRILLE OFFERMANS. Speciaal voor ZL schreef hij een introductie bij het boek, aangevuld met twee fragmenten. “Beschaving is het leren zien van verschillen – en daarnaar te handelen.”
Heel 2017 heb ik een journaal bijgehouden, meer precies: een cultureel of intellectueel journaal. Aan het eind van het jaar lagen er na schifting 170.000 woorden observaties, herinneringen, commentaar, essayistiek over alle denkbare onderwerpen: een zwarte zangeres die weigerde op te treden voor de ongelikte beer in Washington, het verband tussen carnaval en de twintigste-eeuwse avant-garde in de kunst, de hypocrisie van Moeder Teresa, de bedenkelijke smaak van prosecco, de afnemende tekenvaardigheid van de schooljeugd, literaire omkooppraktijken, een moedige diplomaat, de dood van een vriendin en de geboorte van een kleinkind, het verlangen naar sneeuw, enzovoorts. Er is alles in de wereld, zei Lucebert. En er is alles in dit boek.
Niet verwonderlijk dat het begint en eindigt met de onbeschrijflijke oorlogsellende in Syrië en elders, waarvan wij, rijke westerlingen, niet meer de geruststellende illusie kunnen koesteren dat die zich ver van ons bed afspeelt. Of we het nu leuk vinden of niet, het gaat ons allemaal aan: de vluchtelingen aan de Hongaarse grens, de verdwijnende tropische regenwouden, de mensonterende omstandigheden in de naaiateliers in Bangladesh, de stille armoede, óók in de westerse wereld, de oplopende zelfmoordpercentages onder zowel de kleine boeren in India als de Nederlandse jongeren – bij elke handeling die we verrichten en elke keuze die we maken dringt de wereld zich aan ons op en geven wij een signaal aan de wereld, hoe minimaal ook.
Dat laatste kan tot het cynisme leiden van ‘na ons de zondvloed’ of tot het kortzichtige egocentrisme van populisten en nationalisten – maar ook tot een poging (het Franse ‘essai’ betekent probeersel, proeve, experiment) de demonen in de ogen te zien. Die poging wordt in Een iets beschuttere plek misschien met de middelen van de literatuur ondernomen. In alle onderwerpen die het aansnijdt, gaat dit boek uiteindelijk, impliciet, om niet minder dan een morele houding in de wereld – tegen de domheid, tegen de overspannen beloften van politieke charlatans, tegen de deprimerende onverschilligheid van de vermoeide consument voor wie ‘het’ allemaal lood om oud ijzer is. Beschaving is het leren zien van verschillen – en daarnaar te handelen. Hoe dichtgemetseld de wereld ook lijkt, er zijn altijd barsten waarneembaar die de verbeelding, in theorie en praktijk, kansen bieden.
Het boek is te dik en te pluriform om er in één artikel een representatief beeld van te kunnen geven. Daarom heb ik twee fragmenten gekozen waarvan ik ook zelf pas bij herlezing ontdekte dat ze allebei bescheiden voetnoten vormen in een denkbeeldige encyclopedie van de utopische stad. Het eerste fragment, begin september 2017 geschreven, gaat over Sittard, mijn woonplaats.
Over de effecten van slecht bestuur
Het was echt een aardig museum. Nog geen top, uiteraard niet, daarvoor waren omvang en middelen te beperkt. Maar dankzij aan de weg timmerende conservatoren als Stijn Huijts en Roel Arkesteijn bevrijdde Het Domein zich vooral in het tweede decennium van zijn twintigjarige bestaan van zijn stoffige, regionale imago. Tentoonstellingen van Charlotte Seifert, The Yes Men, Eugenio Dittborn en Herman de Vries bezorgden het museum een eigenzinnige reputatie. Ook de kunstcritici van de landelijke dagbladen wisten al gauw de weg te vinden naar het weinig opzienbarende gebouw in het historische stadshart van Sittard.
Maar zo zou het niet blijven. Zoals in zoveel gemeenten werden ook de Sittardse bestuurders in het begin van het nieuwe millennium uit hun slaap gehouden door grootse visioenen. De stad moest op de kaart gezet, nationaal en internationaal, hij moest aantrekkelijk worden voor avontuurlijke investeerders en creatieve ondernemers. Tijdens gemeentevergaderingen stookte het woord city branding de verwachtingen nog wat op. Er moest gebouwd worden, liefst door een architect van naam. Buurtgenoot Jo Coenen stond garant voor de supervisie. Jeanne Dekkers’ prijswinnende ontwerp van een ‘multifunctionele accommodatie’ net buiten de oude stadswallen zou de magneet worden die het zo vurig gewenste geld en talent naar het ingedommelde stadje zou trekken.
Even leek de droom door de economische crisis wreed te worden verstoord. Elders in het land werden soortgelijke plannen afgeblazen, bang als men was voor een financieel debacle. Zo niet in Sittard. Dat gebouw, om onnaspeurlijke redenen Ligne gedoopt, zou en moest er komen, al was nog niet één van de vele duizenden vierkante meters bedrijfsruimte verhuurd. Maar zo kortzichtig waren de stadsbestuurders niet dat ze de donkere wolken van leegstand en tekorten niet boven hun prachtgebouw zagen hangen. De crisissfeer vereiste bestuurlijke moed en doorzettingsvermogen. Nog voor de eerste schop in de grond ging, in november 2013, broedde men op reorganisatie- en bezuinigingsplannen. En daarvan werd museum Het Domein het belangrijkste slachtoffer.
Het museum werd samen met de belangrijkste culturele instellingen van de stad – de schouwburg, het filmhuis, de bibliotheek, de muziek- en dansschool en het Euregionaal Historisch Centrum – ondergebracht in een overkoepelende organisatie met de weinig geruststellende naam ‘Het Cultuurbedrijf’. De nieuwe koers moest uiteraard minder elitair, meer markt- en klantgericht zijn. Als bedrijfsleider werd een ‘echte ondernemer’ gezocht, maar wel ‘een teambuilder met affiniteit voor cultuur’. Dat waren kwaliteiten waar de zittende directeuren kennelijk niet over beschikten, zij werden ontslagen en kwamen niet in aanmerking voor die functie. Tegen die absurde gang van zaken werd geprotesteerd door kunstenaars, door musea en kunstinstellingen elders in het land, door de ‘Vrienden van Het Domein’, door journalisten – en ook, in een rechtstreeks, op het scherp van de snede uitgevochten radiodebat met de beoogde nieuwe directeur, door mij.
Maar het mocht allemaal niet baten. De reorganisatie ging door volgens plan. Het Domein werd onderdeel van De Do MIJN en – een gespatieerd taalgedrocht dat blijkbaar de herinnering in leven moest houden aan die ellendige kolenmijnen die hier al bijna een halve eeuw geleden zijn gesloten. De teamleider met affiniteit voor cultuur leek uit diezelfde donkere jaren afkomstig. Hij ontpopte zich alras als de ouderwetse potentaat die zijn gebrek aan vanzelfsprekend gezag amechtig probeert te compenseren met botte decreten. In korte tijd slaagde hij erin zowat alle medewerkers tegen zich in het harnas en de ziekenboeg in te jagen; de bevlogen conservator moderne kunst van het voormalige Domein schijnt daar tot op de dag van vandaag te overwinteren.
Museum Het Domein is met succes om zeep geholpen. Het gebouw in het centrum van de stad is er nog, maar wordt nu alleen nog gebruikt voor tentoonstellingen van lokaal of regionaal belang. Zeker, erg geschikt als huisvesting voor een eigentijds museum van moderne kunst was het voormalige schoolgebouw allerminst. Er was geen behoorlijke entree, geen logisch gestructureerde expositieruimte, geen restaurant of iets wat daar op leek, geen museumwinkel, zelfs geen behoorlijke garderobe en geen toiletten. Wie erheen ging moest genoegen nemen met wat er te zien was. Dat lijkt eeuwen geleden, die haast ascetische afwezigheid van verleidelijk comfort, het is al bijna niet meer voorstelbaar dat kunst als zodanig ooit zo belangrijk gevonden werd. Elke deskundige kan je vertellen dat een museum dat niet primair dient als prettige ontmoetingsplaats de tekenen des tijds niet verstaat en dus zijn eigen graf graaft. Of er ooit sprake zal zijn van een wederopstanding van Het Domein in Ligne mag daarom met reden worden betwijfeld.
Evenzeer mag worden betwijfeld of de multifunctionele accommodatie Ligne het in economisch opzicht zal redden. De leegstand in de binnenstad was al enorm toen het gebouw de tekentafels nog niet had verlaten. De verwachting dat het in de slag om de consument, eenmaal in vol bedrijf, een verpletterende dreun zou uitdelen aan de concurrerende gemeenten in de omgeving, blijkt op niets gebaseerd. De gigantische parkeergarages in het souterrain maken een spookachtig lege indruk. Opzichtig illustreren ze de overspannen verwachtingen van de opdrachtgevers. Ze zouden de perfecte locatie vormen voor een vlammend leerstuk over de effecten van slecht bestuur.
Het tweede fragment (van eind augustus) is het slot van een stuk over de verwoesting en de wederopbouw van Aleppo, Syrië. Het kan als illustratie dienen bij de titel van mijn boek: Een iets beschuttere plek misschien.
Future Aleppo
Bij het zoeken naar informatie over de toestand in Aleppo en andere Syrische steden in het oorlogsgebied stuitte ik op een wonderlijk bericht uit januari dat ik destijds blijkbaar gemist had. Het betreft een veertienjarige jongen, Mohammed Qutaish, afkomstig uit Aleppo, maar toen de Syrische vatenbommen dood en verderf begonnen te zaaien in hun directe omgeving, met ouders en de rest van het gezin begin 2016 gevlucht naar Turkije, in de hoop ooit naar West-Europa of Amerika te kunnen doorreizen. Kort na de eerste beschietingen van de stad, in 2012, was hij, amper tien jaar oud, al begonnen met zijn architectonische herstelprogramma in het klein. Met papier, hout, spons, draad, oud speelgoed, kleurpotloden, waterverf, schaar en lijm maakte hij de eerste onderdelen van de maquette voor zijn toekomstige Aleppo, de trotse, boven alles uitstekende citadel.
Mohammeds visionaire stad heeft het aanzien van een speelse, kleurrijke versie van een grote westerse stad, gedomineerd door niet al te hoge wolkenkrabbers met zonnepanelen, zwembaden en helihavens op de daken, maar ook voorzien van parken en veel groen, een uitgaansgebied, een meertje en een rivier, een geheel kortom dat in de verte doet denken aan verbeeldingen van het oude Babylon – het tegenwoordige Bagdad – met zijn legendarische hangende tuinen. Via allerlei sluipwegen en met behulp van talloze ad hoc medestanders van Mohammed is een klein deel van de maquette eind 2015 in de VS beland, waar het werd geëxposeerd in een piepklein museum voor ‘eigentijdse artefacten’, Mmuseumm geheten en gevestigd in een paar in onbruik geraakte liftschachten in lower Manhattan.
Ik ken Future Aleppo alleen van foto’s en filmpjes die op internet zijn te vinden. Ze laten zien hoe op een verborgen plek te midden van een allesvernietigende oorlog de geest van het creatieve, utopische verzet kan opbloeien. Ik vind dat ontroerend en hoopgevend. Waar Mohammed Qutaish zich nu bevindt, weet ik niet. Het staat vast dat hij alles in het werk zal stellen om ooit terug te keren naar Aleppo om te helpen zijn papieren dromen in een leefbare stad om te zetten, maar of dat kan zolang Assad aan de macht is, lijkt me twijfelachtig, ook omdat zijn vader werkzaam was bij een Amerikaanse ngo. De Unesco zou zich over hem moeten ontfermen en hem een passende baan moeten aanbieden.
Cyrille Offermans, Een iets beschuttere plek misschien verschijnt 25 september in de Privé-domeinreeks van De Arbeiderspers. Boekpresentaties: op 27/9 om 19.30 uur in De Tribune in Maastricht en op 30/9 om 11.00 uur bij Podium Babel in Sittard. detribune.nl en podiumbabel.nl