De bus rijdt de Pont de Wandre op, een brug net ten noorden van Luik. Vijfhonderd meter beton verder en je hebt in één keer de oversteek gemaakt over het Albertkanaal en de Maas. Eenmaal gepasseerd slaat de chauffeur linksaf richting Maastricht. 

Op het gangpad van de bus positioneert zich onze gids Saskia, ze houdt een boord omhoog. ‘Pause papoter’ staat erop, en ‘bonne chance’. Wij, de passagiers, zijn aan zet, we moeten een praatje maken met onze reisgenoten. Geen van de twintig aanwezigen zal dit verrassen, we hebben op deze zondagmiddag tenslotte ingetekend voor een “theatrale ontmoetingsreis” met de titel Smalltalk.

In deze ontmoetingsreis stuurt theatergezelschap Hoge Fronten twee groepen in touringcars de grens over. Eentje vertrekt op het Volksplein in Maastricht, de andere bij Place de la Vieille Montagne in Luik. Aan beide pleinen maken de groepen een wandeling en luisteren via koptelefoons naar verhalen over de mensen die er wonen. Aan het einde zullen de groepen elkaar ontmoeten op een geheime locatie… Nóg is het niet zover, eerst de eigen groep leren kennen. 

Hoe smalltalk functioneert, heeft schijfster/performer Joke van Leeuwen ons net uitgelegd. Haar stem zal ons gedurende de hele reis via onze koptelefoons of de speakers in de bus begeleiden. Van Leeuwen vertelt over de bewoners en winkeliers aan de twee pleinen (“Ahmed verkoopt ook gedroogde vis”), haalt herinneringen op over de vroegere landsgrenzen (“De jongens gingen wijdbeens in twee landen tegelijk staan!”), en geeft ons tips hoe je bij een ontmoeting met een vreemde het ijs breekt. “Smalltalk is ópstappraat”, zegt zij. “Het is in woorden de knop vinden waardoor er bij de ander een deurtje opengaat.” 

In de ‘pause papoter’ draai ik me naar de man aan de andere kant van het gangpad. Hij komt uit Leiden, we switchen van Frans naar Nederlands. Hoe hij in Luik is terechtgekomen? “Ik ben wielerfanaat”, vertelt hij. “Ik ken de stad van de wedstrijd Luik-Bastenaken-Luik en was meteen gefascineerd. Toen ik met pensioen ging, besloot ik hier een paar maanden te komen wonen.” 

Met enige regelmaat hoor ik een Nederlander zeggen dat hij of zij best wel in Luik zou willen wonen – er zijn er weinig die het daadwerkelijk doen. De Leidenaar leest de verbazing van mijn gezicht en voegt er met een besmuikte glimlach aan toe: “Het is een laatste oprisping van de jeugd.”

Ook de Luikenaar die voor me zit stelt zich voor. Hij houdt zich op een andere manier jong: als programmeur bij Supervue, een hippe beeldende kunst- en muziekfestival dat sinds 2016 elke zomer op de Terril Piron neerstrijkt. Vanaf de terril, een uit mijnsteen bestaande kunstmatige heuvel, heeft het feestende publiek een formidabel uitzicht op de oude hoogovens van Luik. 

“Hoorde ik het goed dat je voor een cultuurblad werkt?”, vraagt hij mij. Ik knik, en weet wat nu zal komen. Inderdaad: “Weet jij hoe we met ons festival ook het Nederlandse publiek kunnen bereiken? Het is zo dichtbij allemaal, toch weten we nauwelijks wat aan de andere kant van de grens gebeurt.” 

Wat hij zegt is waar, denk ik bij mezelf, en ook weer niet. We zijn zelf het bewijs voor beide zienswijzen. 

De geheime ontmoetingsplek blijkt de Toren van Eben-Ezer te zijn, een 33 meter hoge, uit vuursteen opgebouwde follie. De man die er van 1948 tot 1963 aan bouwde, Robert Garcet, wijdde de toren aan de vrede en gaf zijn bezoekers een even simpele als symbolische gedachte mee: met vuursteen kún je vuur maken. Maar probeer eens iets anders. Bouw er een toren van, bijvoorbeeld. Of een brug.