Sommige taferelen vergeet je niet.
- Vulpenpootjes is een woord dat me lang geleden te binnen schoot, toen ik een keer oog in (glazen) oog stond met een puku. Heb ik wat van u aan, zei de puku. Mijn ogen zijn niet echt, mijn lijf zit vol met krant, en mijn vulpenpootjes zitten met nagels vast, aan het plankje met mijn naam. De puku komt hier ver vandaan. Van naar huis gaan is geen sprake meer. De soort is dood. Het is te laat. En in het museum staan nu belangrijke dingen tentoon. Geen puku’s meer. Racisme is zoveel klassieker.
- Samen met een grote, dikke fotograaf was ik een keer op bezoek bij mensen met een opgezet huisdier. We gingen een reportage maken. Désirée lag op een stoel in de hal. De krul in haar staart was hard. Ik wilde de gevoeligheid van de scène graag vrijwaren, maar er was geen beginnen aan. We waren nog maar net binnen, of het beige decor in een suffe Vlaamse polder werd een karikatuur in alle kleuren. De fotograaf draaide het achterwerk, met aangehaakte accessoires (Kodak, rimram, beroepsernst). Walrus, dacht ik. Walrus! Alles bewoog. Ik stak verschrikt mijn hand in de mond van een vaas, en zag hoe de poes, de piedestal en het telefoontafeltje met de gedraaide poot zelf naar evenwicht moesten zoeken. De fotograaf keerde zich nog een keer om. Hij was zich van niks bewust. Ook van geen kwaad. Het brengt zelden troost. Bovendien sprak de baas van Désirée woorden zoals: ‘Ja, ja, nee, nee. Désirée is er natuurlijk niet meer echt. Maar van haar kattenbak zijn we verlost. En de stofzuiger zit ook nooit meer verstopt. Het is een voordeel.’
- Ik heb een digiwolk met duizenden foto’s, eentje van een leeuwin in Luik. Haar vel spant. Haar oogbollen gebaren de totale verrassing. Alsof ze de jager kende. Alsof ze moeite heeft met de gang van zaken. Het zijn verzinselen. In de natuur bestaat er geen verbazing. Of toch niet zo groot. In de wildernis is alles vanzelfsprekend. Uit de leeuwin van Luik spreekt de cultuur van mensen. Wij gaan u bewaren, desnoods met een verkeerde blik. Terwijl het beest probeert te vloeken: ‘Die stomme taxidermist had alleen nog acryl pupillen in zijn la, van 28 millimeter. Ik krijg mijn godverdomse ogen nooit meer dicht!’
- De Slagroomvogel van Robert Devriendt, moet ik dringend zien. Traan van verf op zijn warme borst, dat gele oog, iets wat kapot lijkt te zijn bij zijn bek. Stuffed Bird, ca 2001 heet hij, houdt zijn mond, hangt in Hasselt, Z33, vast veel kleiner dan ik denk. Misschien is de dood beter voor het overzicht.
Zo gaat het met herinneringen. Ze gaan er heel langzaam toch vandoor, regenen als vogelkak van de dakgoot. Nog eens kijken is de beste smoes om taferelen te onthouden. Je leeft er – echt waar – langer door.