Venlo was in 2004 dolblij met het opgegraven Mikwe, een Joods Badhuis. Bij nader onderzoek bleek het ook een strontput te kunnen zijn. Na een vernietigend rapport van de Rekenkamer rest een universele vraag: hoe organiseert een gemeente kritisch vermogen?
“Zelfs de inkt waarmee alle geschiedenis geschreven wordt, is louter vloeibaar vooroordeel”, waarschuwde de Amerikaanse schrijver Mark Twain ooit. Anders dan exacte wetenschappers kunnen historici inderdaad vrijwel niets met honderd procent zekerheid bewijzen. Hoe verder ze het verleden induiken, hoe groter de onzekerheid.
Wat dan resteert is dan de meest plausibele versie van de geschiedenis, een kwestie van hypothesen tegenover elkaar zetten en ze op hun waarschijnlijkheid onderzoeken.
Soms doet zo’n onderzoek pijn. De minste plausibele optie kan winnen van het gedroomde verhaal. Af en toe blijft de historicus met een licht onbevredigd gevoel achter omdat er geen eenduidige conclusie zijn, en er meerdere mogelijkheden opengehouden moeten worden.
In Venlo ging het recentelijk bij zo’n poging tot reconstructie grondig mis. Bij werkzaamheden rond de Maasboulevard stuitten archeologen in 2004 op middeleeuwse resten. Al snel zoemde rond dat het wel eens om de overblijfselen van een middeleeuwse mikwe, een joods ritueel bad, kon gaan. Het werk van stadsarcheoloog Maarten Dolmans kon plotseling rekenen op grote belangstelling, en veel enthousiasme. De vondst werd uitgegraven en opgeslagen op de Venlose gemeentewerf. Benieuwd naar hoe het gevoelige materiaal (mergel) zich hield, keken deskundigen er in 2008 nog eens naar. Het leidde tot een nieuwe ontdekking. In een muur stond een menora (een zevenarmige joodse kandelaar) gekerfd.
Enfin, het mikwe kreeg een fraaie plek in een drie miljoen euro kostende uitbreiding van het Limburgs Museum. Het benodigde geld kwam grotendeels van de provincie, de gemeente Venlo betaalde 750.000 euro. Zonder Mikwe was deze in het voorjaar van 2013, bij de start van de Floriade feestelijk geopende uitbreiding van het museum er niet gekomen.
Later dat jaar, in september, publiceerde het Nieuw Israëlitisch Weekblad een verhaal waaruit bleek dat het mikwe misschien wel helemaal geen mikwe was. Voor wetenschappelijke twijfel leek vanaf het begin weinig plaats te zijn geweest. En ook Jacob Schotten, de andere stadsarcheoloog, geloofde er niet zo in. In een artikel over middeleeuwse stadsontwikkeling in Limburg voor de jubileumboek van het LGOG zette hij vraagtekens bij de stelligheid van collega Dolmans. Was het niet iets heel anders? Misschien zelfs een ordinaire beerput? Onder druk van de gemeente Venlo moest Schotten de gewraakte passages schrappen.
Zijn twijfels zijn inmiddels dik onderstreept in een rapport van de Venlose Rekenkamer. Misschien werd er in 2004 een mikwe gevonden, wellicht wat anders. Serieus onderzoek vond nooit plaats. Stadsarcheoloog Maarten Dolmans leed volgens de Rekenkamer vanaf het begin aan “tunnelvisie” en drukte elke andere mogelijkheid weg. Het rapport spreekt van een “onzorgvuldig” en “onthutsend” proces. De menora in de muur is niet te zien op foto’s uit 2004 en ontbreekt in de verslagen van destijds. “Die menora kwam als geroepen op het moment dat hij nodig was”, stelt Leendert Louwe Kooijmans, emeritus hoogleraar archeologie koeltjes vast.
Zolang Dolmans zwijgt, moet zwijgen, is het gissen naar zijn precieze rol in het verhaal. Heeft hij de boel bewust gestuurd in een door hem gewenste uitkomst, of heeft hij zich op laten jutten door de juichstemming die in Venlo al snel ontstond over de mogelijkheid van een mikwe?
Voorlopig lijkt het erop dat diverse bij het mikwe betrokken partijen misschien niet allemaal wet hadden van de wetenschappelijke omissies, maar het wel net iets té graag eens waren met de voorgestelde lezing van dit stukje plaatselijke historie.
Geschiedenis heeft Venlo meer dan voldoende in huis. Maar dezelfde geschiedenis is, voor het laatst eind 1944 en begin 1945, nogal ruw omgesprongen met de sporen ervan. De vondst van de mikwe zette vooral het historisch centrum van de stad weer op de kaart. Bovendien kwam de groenexpositie Floriade eraan. Dat evenement, voortkomend uit economische motieven, kon best wat culturele omlijsting gebruiken. Een bezoek aan de wereldtuinbouwtentoonstelling kon mooi gecombineerd worden met het bekijken van de resten van het joods badhuis in de nieuwe vleugel van het Limburgs Museum.
Het enthousiasme kwam ook van andere kanten. Voor het museum kwam de mikwe zeer van pas. Met de opgegraven resten van het badhuis in de hand was het een stuk makkelijker om bij de provincie aan te kloppen voor uitbreiding en renovatie. Ook binnen de joodse gemeenschap was sprake van ‘wishful thinking’. Het voortbestaan van volk en erfgoed is in de loop der eeuwen zo vaak bedreigd, een positieve impuls was meer dan welkom. In Venlo zouden de restanten van een joods ritueel badhuis zevenhonderd jaar bewaard zijn gebleven; zulk nieuws, over het oudste spoor van joodse bewoning in Nederland, kwam als een geschenk uit de hemel. Ook archeologiebureaus lieten weinig ruimte voor bedenkingen. Wellicht vreesden ze voor vervolgopdrachten bij een al te lastige opstelling.
Behalve een Diederik-Stapelachtig verhaal over waarheid en verdichting heeft de mikwe-affaire in Venlo voor stof tot nadenken over kritisch vermogen en over het organiseren van je eigen tegenstand opgeleverd. Burgemeester Antoin Scholten van Venlo vroeg zich al publiekelijk af wie hij met de stadsarcheologen Dolmans en Schotten nu in dienst heeft: zijn het wetenschappers of ambtenaren? Het is een wezenlijke vraag. Een wetenschapper heeft de plicht om de waarheid voortdurend te blijven bevragen. Een ambtenaar dient zich op heikele momenten loyaal op te stellen, ook als het een interpretatie van de werkelijkheid betreft waar hij niet helemaal achter staat.
Feit blijft dat de twijfels van de tweede stadsarcheoloog Jacob Schottens nooit een eerlijke kans hebben gehad. De mikwe-geschiedenis was te mooi om onwaar te zijn.