“Wie is die meneer Kafka? Dat is het enige waar ik nog aan kan denken als het eigenlijke gesprek begint. Wat doet hij bij ons in dit kamertje?” Merieke Manders was jarenlang een fervent lezer, voordat ze zelf de pen ter hand nam, om te schrijven over haar literaire helden. Een van hen is Franz Kafka.
”Toen Gregor Samson op een morgen uit onrustige dromen ontwaakte, ontdekte hij dat hij in zijn bed in een monsterachtig ongedierte was veranderd”, citeert de maatschappelijk werker.
Ik ben net anderhalf jaar getrouwd en donkere wolken pakken zich reeds samen boven mijn huwelijk. Er zit niets anders op dan deskundige hulp te zoeken om helder te krijgen hoe ik de problemen in huis moet oplossen. De maatschappelijk werker, hij stelt zich voor als de heer Kesselaar, heeft een onorthodoxe manier om ons eerste gesprek te beginnen. Hij opent met een citaat van Kafka uit Die Verwandlung. Dat het van Kafka is, moet hij me er bij vertellen want tot dan toe heb ik nog niks van de Duits-Tsjechische schrijver onder ogen gehad. Wel van hem gehoord in de Duitse les op de middelbare school.
Meneer Kesselaar prikkelt mijn nieuwsgierigheid en ik wil graag weten wat zijn woorden met mijn hachelijke situatie te maken hebben. Ik let vooral ook op zijn rijzige gestalte. Ik zie zijn magere, knokige handen gesticuleren terwijl hij spreekt. Zijn over elkaar geslagen benen laten een puntige knie uitsteken en de spits toelopende schoen bungelt onder aan het in de lucht hangende been. Hij lijkt zich te identificeren met wat hij zegt. Gaat helemaal op in de raadselachtige beelden die hij oproept. Die man lijkt zo helemaal niet op zijn plaats in deze bedompte, rokerige ruimte. Poëzie moet hem redden van de benauwende preoccupatie met zijn beroep. Even is hij in een andere wereld en probeert hij een brug te slaan naar de dag van vandaag met zijn saaie, beroepsmatige verplichtingen. Probeert hij met het citaat te zeggen dat ik van mijn omgeving ben vervreemd? Dat ik in de huid van iemand anders zit of moet kruipen?
Mijn verwachtingen zijn hooggespannen. Gaat deze man me redden uit het spanningsveld thuis? Na deze eerste zinnen heb ik er een hard hoofd in. Ik wil zo graag mijn verhaal kwijt en vertellen hoe ik me voel, maar deze man brengt me in verwarring, zet me op het verkeerde been. Hij zorgt meteen al voor een openingszet waar ik niet op bedacht ben. Een kink in mijn gedachtenkabel.
Wie is die meneer Kafka? Dat is het enige waar ik nog aan kan denken als het eigenlijke gesprek begint. Wat doet hij bij ons in dit kamertje en waarom moeten hij en zijn werk erbij worden gesleept?
Dat wil ik de komende tijd gaan uitzoeken.
Er gaat een week overheen voordat ik de stap naar de bibliotheek zet. Eerst moet ik dit vreemde therapeutisch bezoek tot me door laten dringen.
Ik sta voor het schap met de letter K en mijn oog valt op een reeks witte boeken. De titel en schrijver zijn nauwelijks leesbaar omdat de letters in lichtgrijs zijn afgedrukt. De kleur steekt amper af tegen het gebroken wit van de kaft. Ik neem het voorste boek uit de rij en lees hardop Dagboeken 1910-1913. Dat gaat als eerste mee naar huis in de hoop enige inkijk in zijn leven te krijgen.
Ik ben als betoverd. Hier spreekt een man die het leven en de werkelijkheid verre van zich wil houden omdat hij het te moeilijk vindt. Daarom schept hij een eigen wereld met zijn eigen woorden. Hij bedient zich van een taal die ontdaan is van alle franje, ingetogen, sober, teruggebracht tot de essentie. Ik kijk als het ware door een spiegel en zie woorden vibreren achter de woorden die ik lees. Glashelder en zuiver. Alsof ik een stukje kristal in mijn hand heb.
Kafka is niet gemaakt voor de liefde. Geldt dat ook voor mij? Is het dát wat meneer Kesselaar verdekt tegen me wil zeggen? Toch is de schrijver constant verliefd, hij houdt er zelfs jarenlang een verloofde in Berlijn op na. Ze kan blijven wachten en smachten, die arme Felice. Ver weg en op een veilige afstand van Praag, de stad waar hij woont. Zijn liefde en zijn leven bestaan vooral in zijn boeken en dagboeken. Haarscherpe observaties compenseren zijn onkunde om deel te hebben aan de wereld om hem heen.
Het redden van mijn huwelijk is nog maar bijzaak. Het einde van het liedje is dat mijn man en ik besluiten om het nog een keer samen te proberen. Ondertussen ben ik door de tussenkomst van meneer Kesselaar nog meer in de ban geraakt van de literatuur met zijn zuigende aantrekkingskracht. Een schrijver uit Praag schreeuwt om mijn aandacht. Dat jaar beleef ik de zomer van Franz Kafka. Gevolgd door een lange winter. Zo raak ik ook aan Die Verwandlung waarin de hoofdpersoon Gregor een grote ontevredenheid voelt met zich zelf en zijn werk. Maar ook na lezing kan ik het citaat nog steeds niet bij mezelf plaatsen. Zal meneer Kesselaar gedacht hebben dat ik ontevreden was over mijn leven? Dan heeft hij dat snel gezien.
Kafka is vergroeid met Praag en een logische volgende stap is een reis naar de gouden stad. Dat heeft in die tijd, het zijn de jaren tachtig, nog heel wat voeten in de aarde. Praag ligt achter het IJzeren Gordijn en zonder visum kan ik het vergeten. Toch lukt het me om voor de naderende herfstvakantie een busreis naar de Tsjechische hoofdstad boeken.
Het wordt een hilarische reis met een serieus randje. Van Kafka zelf valt weinig terug te vinden. De boekhandelaren zwijgen in alle talen, houden zich van de domme of schudden angstvallig hun hoofd als ik naar zijn boeken vraag. Ik zie ze ook nergens in de etalage of in de winkels liggen. Het communistisme heeft hem verbannen uit de rekken. De teleurstelling is groot.
Toch zie ik, als ik me inspan, zijn kleine, magere gestalte in de Goldene Gasse zijn huis binnen gaan. Ik loop waar hij heeft gelopen. Ik ontdek wat hij met zijn ogen heeft aanschouwd. Het is meer dan voldoende.
Zoals mijn huwelijk enkele jaren later toch nog strandt en wordt beëindigd, wordt ook de episode Kafka afgesloten. Het raadsel van hoe Die Verwandlung mijn wankele huwelijk had kunnen redden, blijft en ik verdiep me er daarna niet meer in. Ik vraag het ook niet na bij de enige die me het antwoord kan verschaffen. Meneer Kesselaar. Wél spreek ik mijn innige dank aan hem uit, dat hij me in aanraking heeft gebracht met deze unieke wereldliteratuur.
Bij tijd en wijle kom ik mijn vroegere maatschappelijk werker nog tegen. Met zijn ziel onder de arm, lijkt het wel, gaat hij met een grote krachtsinspanning de dag tegemoet. Zijn vrouw is inmiddels overleden, dus ontmoet ik hem geregeld op het kerkhof, waar ik de graven van mijn overleden broer en vader bezoek. Nu hij gepensioneerd is hoeft zich niet meer te verschuilen achter teksten van schrijvers uit het begin van de twintigste eeuw. Zijn vrije tijd legitimeert hem er zijn dagen mee te vullen. Zijn hoofd is even markant als het hoofd van de schrijver, die hij zo vlekkeloos en bezield citeerde. Ze lijken op elkaar. Als we elkaar tegenkomen, groeten we vriendelijk. Soms maken we een praatje. We kennen elkaar nu al bijna dertig jaar en ik voel een band met hem. Ik vraag me af of hij weet waarom ik dat zo voel?
Laatst heb ik hem gezelschap gehouden toen hij, vergezeld van een paar boeken en een stapeltje ongeopende post, op het terras in de zon zijn koffie zat te drinken. Hij vroeg het beleefd, hij is een echte heer. Door zijn lengte kijkt hij niet alleen over de hoofden van anderen heen, hij praat ook over de hoofden heen. Alsof ik er niet ben. Ik begrijp ook niet goed wat hij zegt. Zijn reusachtige handen maaien nog steeds de woorden door de lucht. Hij doet me denken aan Kafka. Ik praat met Franz Kafka. Franz Kafka praat met mij. Wat maakt het dan uit of ik hem begrijp of niet? Wat ik begrijp is zijn gevoel een vreemde te zijn, een mooi monsterachtig wezen.
Merieke Manders is een pseudoniem; haar echte naam is bij de redactie bekend. Dit is de tweede aflevering in een reeks van zeven.