Thomas Schütte, bekend van zijn enorme sculpturen, maakt ook schaalmodellen van menselijke onderkomens. De ontwerpen waar het ooit mee begon, zijn nu op ware grootte te zien in Tilburg. EDO DIJKSTERHUIS ging kijken. ‘De rode huisvormige grafzerk zou op ware grootte boven alles en iedereen uit torenen.’
De carrière van Thomas Schütte begon met een kater. Hij was laatstejaars student aan de kunstacademie van Düsseldorf toen stercurator Kasper König hem in 1981 vroeg deel te nemen aan Westkunst. Zeitgenössische Kunst seit 1939 in Keulen.
Zoals gebruikelijk pakte König het groots aan. Even gebruikelijk overschreden zijn ambities het budget. De drie architectuurmaquettes die Schütte voor de tentoonstelling had gemaakt, belandden in een stand met in lichtbakken gepresenteerde foto’s van Jeff Wall. Met moeite wist hij nog net één spotje te bedingen in de verder donkere stand, maar de stapeling van tafels die hij als sokkel voor zijn werk had bedacht moest op last van de brandweer worden afgebroken. Westkunst was een enorm succes, met meer dan een kwart miljoen bezoekers, maar het werk van Schütte was door bijna niemand gezien.
Ondanks die valse start kwam het helemaal goed met Thomas Schütte (Oldenburg, 1954). In 1992 beleefde hij op Documenta 9 zijn internationale doorbraak met Die Ankunft der Fremden, een groep keramische beelden van bepakte en bezakte migranten die nog steeds te zien zijn op het dak van het modewarenhuis aan de Friedrichsplatz in Kassel. Hij won een Gouden Leeuw in Venetië, stelde internationaal tentoon en zijn werk werd aangekocht door alle grote musea en verzamelaars. Belangrijk onderdeel van zijn inmiddels omvangrijke oeuvre zijn de architectuurmodellen, die hij in Westkunst voor het eerst toonde.
Museum De Pont in Tilburg, dat in 1994 al een eerste Schütte kocht en sindsdien twee grote tentoonstellingen (1998 en 2016) met hem maakte, is nu het eerste Nederlandse museum om de maquettes uitgebreid te tonen. Wat de tentoonstelling nog bijzonderder maakt: het museum liet voor de gelegenheid Schüttes Westkunst-modellen op ware grootte uit voeren.
Schiff oogt als de boeg van een cruiseschip. Als je er omheen loopt, kun je een trap op om bovenaan een Titanic-actje op te voeren of door de metalen spanten van de dakconstructie te kijken van de fabriekshal die het museum ooit was.
Kiste is een omgekeerd krat op reuzenformaat dat aan één kant wordt gestut door twee palen waardoor het een primitieve val lijkt. Wie zich onder de kist waagt, wordt gedompeld in de gedempte stilte van een tombe. Over de voorkant is een spandoek gedrapeerd met de tekst Pro Status Quo.
Bühne, tenslotte, is een halfrond podium dat uitnodigt tot het doen van een dansje of het declameren van een gedicht. Performers kijken niet alleen het publiek aan maar worden automatisch heen en weer getrokken tussen het zwarte gat van Kiste en het stralend witte Schiff.
Toen Schütte de modellen ruim veertig jaar geleden ontwierp, was kunst nog afstandelijk en streng, en volledig autonoom
Dit is kunst om te gebruiken, om mee te leven. Toen Schütte de modellen ruim veertig jaar geleden ontwierp, was dat een stuk minder gangbaar dan nu. Kunst was nog afstandelijk en streng, en volledig autonoom; het publiek mocht bewonderend toekijken, met de handen netjes op de rug. Als nieuwkomer zette Schütte zich af tegen die rolverdeling, zoals ook blijkt uit zijn ironische Pro Status Quo-banier op Kiste. Tegenover het cerebrale conceptualisme plaatste hij superconcrete sculpturen, als viering van de materie. De als uitgestoken tongen ogende guirlandes op de boeg van Schiff bijvoorbeeld zijn frivole decoratie die de modernisten een doorn in het oog moet zijn geweest.
Tegelijkertijd hebben de drie architectonische sculpturen wel degelijk een diepere laag. Kiste, Bühne en Schiff staan voor verleden, heden en toekomst. En het knappe is: dat snap je niet alleen verstandelijk, maar je voelt het als je het duister betreedt, vanuit de hoogte ver vooruitkijkt en je je gelijkvloers verhoudt tot zowel de mensen in de museumzaal als tot verleden en toekomst.
Schütte is niet het kunst-equivalent van een ‘papieren architect’, van wie de ideeën belangrijker zijn dan de gebouwen, en de schetsontwerpen het eigenlijke werk zijn. Zijn ontwerpen moeten lichamelijk ervaren worden. Gelukkig zijn verrassend veel van zijn modellen in het echt gerealiseerd, vaak in opdracht van vermogende verzamelaars. Bij de tentoonstelling in De Pont is het boek Houses II uitgebracht, dat als een update van Houses (2013) een inventarisatie geeft van zijn gebouwde oeuvre.
Kristall, een onregelmatig hoekig huisje, gedijt net zo goed in het 18de-eeuwse interieur van Monnaie de Paris als op de besneeuwde hellingen bij Gstaad. En Sparta Hut heeft een tijd in een park in Frankfurt am Main gestaan. De zeshoekige koker met twee ronde raampjes als ogen in de achterwand en sleufvormige ramen in de zijkant, is van binnen net zo minimalistisch als de naam doet vermoeden.
Huisjes als deze – en nog eens twee dozijn uit de persoonlijke collectie van de kunstenaar – hebben het niet altijd tot voldragen constructie geschopt, maar van sommige ontwerpen is te hopen dat het er ooit nog van komt. Zoals Modell für ein Museum, dat Schütte maakte in een tijd dat er overal in Europa musea uit de grond werden gestampt. Zijn voorstel oogt als een piramide met torens die bij nadere bestudering schoorstenen blijken te zijn. Hier wordt geen kunst geconserveerd, maar gecremeerd.
Dat sarcasme zit ook in Ferienhaus für Terroristen. Schütte bedacht deze driehoekige glazen bungalow nadat hij de voorstellen had gezien voor Ground Zero in New York. Hij laat in het midden of dit een luxe cel is waar de terrorist goed in de gaten kan worden gehouden of een rusthuis waar de geradicaliseerde idealist zijn vuur kan laten doven. Ook niet ondenkbaar: dat Schütte het predicaat ‘terrorist’ gereserveerd heeft voor de interieurarchitecten die dit soort modernistische kijkdooshuizen helemaal kapot stylen.
Naast de kleine modellen en de drie op ware grootte uitgevoerde Westkunst-modellen toont De Pont drie middelgrote maquettes uit de serie One Man Houses. Het zijn half opengewerkte blokken met een wenteltrap, mezzanine, uitkijkpost en plekje om heerlijk te lezen. De eenpersoonshuizen zijn allemaal voorzien van een groot rond raam, waardoor ze ogen als een ouderwetse camera of projector. Dit is een solo-universum dat zowel op de wereld projecteert als indrukken van buiten opzuigt.
Het bouwen van een maquette kost al gauw zes tot zeven weken, een ontstaansproces dat hij zelf graag vergelijkt met een ‘wandeling waarbij je elke tien minuten verdwaalt’. Schütte heeft geen atelier, maar knutselt aan de eettafel met huis-tuin-en-keukenmiddelen. Zo bestond het eerste model voor de Skulpturenhalle, zijn eigen museum in Neuss, bij Düsseldorf, waar hij werk van geestverwanten laat zien, uit niet meer dan een luciferdoosje en een pringle als dak. Beide vormen zijn moeiteloos te herkennen in het eindresultaat.
Voor de uitvoering van zijn ideeën vertrouwt Schütte op een netwerk van glasblazers, houtbewerkers en andere ambachtslieden met wie hij al decennia samenwerkt. De portretterende documentaire die in De Pont in première ging, heet niet voor niets Ich bin nicht allein. Ook hiermee zet de kunstenaar zich af tegen zijn modernistische voorgangers, die de mythe van het individuele genie hoog in het vaandel hadden.
Dat hij toch niet zo bescheiden is als hij zich voordoet, blijkt uit Mein Grab (1984), een maquette voor zijn eigen grafsteen. Hij dichtte zichzelf op het moment van maken een korte carrière toe, hij vermeldt 25 maart 1996 als zijn sterfdatum. Het is een weemoedig, misschien luguber en tegelijkertijd megalomaan en ironisch werk. Als je bedenkt dat dit een 1:20 schaalmodel is, realiseer je je dat de rode huisvormige grafzerk op ware grootte boven alles en iedereen uit zou torenen.
Thomas Schütte, Westkunstmodelle 1:1. T/m 28.01 in De Pont Museum in Tilburg. depont.nl