De zonen van architect Laurens Bisscheroux (1934-1997) hebben het plan opgevat het door hun vader ontworpen AZM-gebouw, in de Heerlense volksmond het ‘Toetergebouw’ of ‘De tieten van Berta’, weer op te bouwen. Architect Jo Coenen ziet het wel zitten. Als kunstenpaviljoen op het nu lege en winderige Schouwburgplein zou het niet misstaan.
Nieuw leven voor de ‘tieten van Berta’
Laurens Bisscheroux was er kapot van. Dat zijn markante gebouw uit 1972 met de opvallende staalconstructie, de glazen puien en de zonwerende polyester toeters aan de Akerstraat in Heerlen niet ouder dan vijftien jaar zou worden, kon hij niet bevatten. “Het ziekenfonds AZM moest het gebouw om functionele redenen prijsgeven”, herinnert de Heerlense architectuurcriticus Nic. Tummers zich. Vrij vertaald: het was voor de AZM-employés een tamelijk onwerkbaar gebouw. Tummers kenschetst het gebouw als “een typisch modern waagstuk naar Heerlens karakter, met de uitstraling van een Wereldtentoonstellingproject”.
De drie zonen van Laurens Bisscheroux noemen het een grote blunder dat het gebouw werd gesloopt. Zoon Job: “We willen het niet terug omwille van de emotie maar omdat het een uniek gebouw was, een prachtig ontwerp. De bouwkunst in het algemeen, de liefhebbers van mooie architectuur, studenten bouwkunde en wie al niet meer verdienen het terug.”
Omdat Bisscheroux wilde werken met veel glas, voorzag hij het gebouw van enorme toeters van polyester die als zonwering moesten dienen. Tummers: “Als zonwering waren de toeters niet erg effectief want de warme lucht hoopte zich daardoor juist op. Bovendien trok de aard van het materiaal vuil aan. Bij het verkeer op de Akerstraat was het gebouw niet schoon te houden.” Toch maakte het gebouw, juist vanwege die ‘toeters’, op vrijwel iedereen een onuitwisbare indruk. “Het ontwerp was vernieuwend en grandioos”, zegt Jules Janssen, voormalig docent aan de Academie voor Bouwkunst in Eindhoven. Hij werkte destijds samen met Bisscheroux en tekende als zodanig voor de constructie van het imposante dak van de Rodahal in Kerkrade. Tummers: “Het gebouw kreeg in de volksmond de alleraardigste naam tietengebouw, maar dan moeten het wel de tieten zijn geweest van een gemolesteerde slagersvrouw die te dicht bij de vleesmachine heeft gestaan.”
Werknemers van het AZM klaagden steen en been over het gebrek aan functionaliteit van Bisscheroux’ ontwerp. In de zomer was het er te warm, in de winter te koud. Door het vele glas was er geen plaats voor kasten en de luchtkanalen die zichtbaar door het gebouw liepen, bleken erg gehorig. “Het mag dan een fantasierijk gebouw zijn, bouwfysisch voldeed het niet“, zegt de in Heerlen opgegroeide architect Mathieu Bruls. “Het is wel neergezet als de kleine broer van het Centre Pompidou in Parijs, maar alleen al het onderhoud van dat gebouw overtreft vele malen de bouwkosten. Ik weet dus niet of Heerlen de herbouw van het AZM-gebouw zou moeten willen.”
Jules Janssen wijst nog op een ander praktisch probleem van Bisscheroux’ schepping. “Naast de problemen met het binnenklimaat speelde nog mee dat de jeugd van Heerlen de gelegenheid te baat nam om ’s avonds in die toeters te vrijen. Laurens Bisscheroux vond dat een compliment voor het gebouw, maar de directeur van het AZM was er minder over te spreken. Het had me sowieso al verbaasd dat die opdracht naar Laurens was gegaan. Het AZM was behoudend en Laurens dus helemaal níet.’ ‘Vrijt u trouwens nog wel eens met uw vrouw’, had hij nog aan die directeur gevraagd. Zo’n opstelling draagt natuurlijk niet bij aan het behoud van een gebouw.” Het AZM-bestuur besloot in 1987 een deel van het toetergebouw te slopen om nieuwbouw te kunnen plegen. Nadat het publieke debat in de krant over de sloop in alle hevigheid was losgebarsten, bood het AZM het pand te koop aan zodat het gedemonteerd kon worden en eventueel elders opnieuw kon verrijzen. En toen werd het dus heel stil in Heerlen.
Bisscheroux’ ontwerp was gebaseerd op een staalskelet, opgebouwd uit kubussen van 4,5 x 4,5 x 4,5 meter, gerangschikt rond een kruisvormige centrale ruimte. Aan de buitenzijde trokken de zonwerende toeters de aandacht, aan de binnenzijde waren de installaties zichtbaar en door heldere kleuren geaccentueerd. De leuningen en de lift waren geel, de verwarmingsbuizen rood en blauw. De hal was geasfalteerd om de relatie met buiten te versterken.
Wereldwijd kreeg het ontwerp lof toegezwaaid, de maquette werd zelfs een hele poos tentoongesteld in het MoMA in New York. Toen hij zijn gebouw prijs moest geven, gaf Bisscheroux – tot op het bot teleurgesteld – de brui aan de architectuur en legde zich toe op schilderen en het ontwerpen van meubels. Hij liet een in omvang bescheiden architectonisch oeuvre na met hoogtepunten als de Rodahal (1966) in Kerkrade, Bodega de la Mancha (1970), ijssalon La Veneziana (1963) en de Andreaskerk (1977) – de laatste kerk die in Limburg werd gebouwd – in zijn geboortestad Heerlen, en het gebouw voor Verfindustrie Eyck (1970) in Geleen.
Het waren gebouwen die de jonge Heerlense architectuurstudent Jo Coenen indertijd imponeerden. Inmiddels zelf een gearriveerd architect, toont Coenen zich, behalve aan Peutz en Du Corbusier, nog steeds schatplichtig aan Bisscheroux. Coenen: “Na mijn studie nodigde hij me uit om eens te komen praten. Hij was geen man van sollicitatiegesprekken, maar nam me mee naar het nieuwe hoofdkantoor van politie in Kerkrade. Het was heel animerend allemaal, maar Bisscheroux ging voor de sensitivistische architectuur, hij was een Hundertwasser avant la lettre aan het worden. Alles moest kleur hebben, krom zijn en zwierig, en verbonden met beeldende kunst en literatuur. Die wereld zou via zijn projecten verwezenlijkt moeten worden. Dat vond ik iets té sensitief. Hij zei: ‘Als je mee gaat doen, wil ik dat je deze lijn aanhangt’. Het was te vroeg voor mij. Ik moest nog vele lijnen ontdekken. Neemt niet weg dat Laurens Bisscheroux een fenomeen was.”
Jules Janssen noemt het “eeuwig jammer” dat het AZM-gebouw indertijd is gesloopt. “Ik kan me wel indenken dat de zoons van Laurens het willen herbouwen.” Hij herinnert zich dat hij ooit met professor Stassen, verbonden aan Rolduc en aan de Academie voor Bouwkunst in Maastricht naar het gebouw op de Akerstraat stond te kijken. “Hij vond de spanning tussen oud en nieuw hier wel erg groot. Dat was misschien zo, maar als je die spanning niet accepteert, kom je nooit tot vooruitgang.”
Nic. Tummers relativeert: “Begin jaren zeventig ging het ontwerp de wereld rond, maar het is geen blijvend icoon gebleken. Het is een moeilijk geval en het is misschien maar het beste om het alleen in de literatuur te handhaven. Als je het al ergens wil neerzetten, waar en voor wie? Ik wil de zoons van Laurens niet ontmoedigen hoor want ik vond het gebouw ook best wel wat hebben. Toch denk ik meer in de richting van een maquette: dit heeft hier ooit gestaan.”
Architect Mathieu Bruls trekt een hardere conclusie: “Het is volstrekte onzin om het in zijn totaliteit te herbouwen. “Ik prijs de experimenteerzucht van Bisscheroux maar dit experiment ging wel heel erg ten koste van de banale ondergrens die gebruik vaak is. De prachtige borsten die het gebouw had spreken mij ten zeerste aan, met name omdat ze een poging waren om op een uitzonderlijke manier in een zonwering te voorzien. Het gebouw illustreerde het misverstand dat alleen al het weglaten van fysieke begrenzingen leidt tot het slechten van sociale barrières, en een beetje ongemak dan graag wordt aanvaard. Een uitputtend boek over dit gebouw, mede ter illustratie van de unieke Heerlense context van die tijd, zou ik meteen kopen. Zo ongeveer van economisch optimisme naar bangelijke bravoure. Een gedeeltelijke herbouw zou het gebouw wel heel erg uit die context halen. Ik veronderstel overigens dat in Heerlen elders meer urgentie is in de bouwopgave.”
Ik prijs de experimenteerzucht van Bisscheroux maar dit is geen Rietveldhuis dat als case study met alle égards herbouwd zou moeten worden. Het is althans niet het eerste gebouw dat me op dat vlak te binnen schiet. Mij lijkt trouwens dat in Heerlen elders meer urgentie is in de bouwopgave.”
Voormalig Rijksbouwmeester Jo Coenen looft juist de historische en sociaal-culturele waarde van het ontwerp. “Voor Zuid-Limburg is dit gebouw ongelofelijk de moeite waard. In de architectuur is er een taal die de wereld over gaat en die op elke plaats wordt ingekleurd met een plaatselijke poëzie. Die universele taal was in Heerlen en omstreken indertijd niet erg bekend, en de poëzie van Bisscheroux al helemaal niet. Hij oriënteerde zich goed, hij was een fantastische uitvinder van nieuwe dingen.”
Coenen heeft ontwerptekeningen van het gebouw geactualiseerd in een digitale driedimensionale reconstructie. Hij waarschuwt. “Herbouw van het toetergebouw is geen kattenpis, je praat dan over een bedrag van zeker tien miljoen euro. Als je het doet, moet je realistisch zijn. Ik zou het de moeite waard vinden om het neer te zetten als een soort paviljoen met een culturele bestemming. Dat zou veel publiek kunnen trekken. Waar? Het schouwburgplein lijkt me een mooie, open plek daarvoor.”
Zo’n paviljoen zou verbonden kunnen worden met het Glaspaleis. “Daar denkt directeur Stijn Huijts na over een grote Oscar Niemeyer-expositie. Daar zou hij zo’n locatie buiten het Glaspaleis goed bij kunnen gebruiken. Het hoeft niet eens een permanent karakter te hebben. Je kunt ook denken aan een soort mecano-oplossing. Je kunt het kleiner maken door niet alle units op te bouwen. Serpentine Gallery bouwt regelmatig paviljoens op in het Londense Hydepark, en bij Tate Galery hebben ze er ook ervaring mee. Waarom zou dat niet in Heerlen kunnen?”
Het AZM-gebouw in Heerlen, ergens in de jaren zeventig. Uit: Architect van het verlangen. Laurens Bisscheroux en zijn tijd. Uitgeverij 010, 2001
Gevelschets. Uit: Architect van het verlangen. Laurens Bisscheroux en zijn tijd. Uitgeverij 010, 2001