Merieke Manders was jarenlang een fervent lezer. Daarna nam ze zelf de pen ter hand om te schrijven over haar literaire helden. Hoe ze Marcel Proust ontdekte bijvoorbeeld. Of hoe een conciërge onder een hoedje speelt met een frivole juf.

Met een wantrouwende blik kijkt hij me vanuit zijn ooghoeken aan. Ik heb hem zojuist omzichtig gevraagd of hij een paar bladzijden uit de roman In de schaduw van de bloeiende meisjes van Marcel Proust voor me wil kopiëren. Dat is een handeling die ik in 1983 nog moet overlaten aan de conciërge; de eerste kopieermachine heeft enkele weken geleden haar intrede gedaan op school. We hebben net de kneepjes van de onhandige stencilmachine onder de knie wanneer de school besluit sneller door te stoten in de vaart der volkeren.

Het kopieerapparaat staat in de koffiekamer op school. Wij, het personeel, lopen met een angstvallige boog om deze noviteit heen. Het nieuwerwetse ding is nog een ver-van-mijn-bed-show, al staat het dan vóór onze neus. Alleen maar om naar te kijken en eventueel voorzichtig te betasten. Meer niet. De aanschaf is kostbaar geweest, het is zeker niet bedoeld voor lukraak gebruik door Jan en alleman. Het eigenlijke werk, het kopiëren, is enkel weggelegd voor de directeur en de conciërge. Zij krijgen uitgebreid instructie van de installateur en weten wat het apparaat allemaal kan en hoe het bediend moet worden. Er wordt ons op het hart gedrukt dat het alleen dient voor schoolse doeleinden.

De vraag naar kopieën moet in tweevoud worden ingediend. Bij de directeur of bij Peter de conciërge. De vraag die ik heb, is niet helemaal verantwoord en dient ook niet het belang van de school. Het is een persoonlijke wens. De bladzijden die ik vanmorgen in de bus op weg naar mijn werk heb gelezen, kan ik onmogelijk helemaal overschrijven in een schrift. Onder het lezen word ik getroffen door de ellenlange zinnen van wel een hele bladzijde. Nog nooit eerder ben ik dit retorische hoogstandje bij een schrijver tegengekomen. Het vergt heel wat van mijn concentratie om de draad van het verhaal vast te houden. Vandaar dat het me een te tijdrovende opdracht lijkt om dat allemaal over te moeten schrijven. Toch wil ik deze tekst dolgraag bewaren en voor mezelf hebben zodat ik de zinnen later nog eens op mijn gemak kan teruglezen.

Er zit dus niks anders op dan Peter op een rustig moment te vragen of hij de desbetreffende vijf bladzijden voor mij wil reproduceren. Bij Peter kan ik een potje breken, maar deze keer kijkt hij me aan alsof het niet helemaal koosjer is waar ik om vraag. Gelet op de titel van het boek rijst bij hem de twijfel of het wel door de kuisheidsbeugel kan. Hij vermoedt waarschijnlijk iets in de trant van een pornografisch doktersromannetje. Zo had hij me niet ingeschat. Hij rekent mij tot een geheel andere categorie, meer het serieuze type. Ik lijk in één keer ontmaskerd: een vrouw wier hart gemakkelijk te veroveren is of iemand die wel ín is voor een avontuurtje.

Met een samenzweerderig lachje neemt hij het boek van me over en belooft me de opdracht plichtsgetrouw en zo gauw mogelijk uit te voeren. Een stiekeme knipoog ontbreekt er nog aan. Ik probeer de verdachtmaking af te zwakken door met een neutrale blik uit te leggen dat het om Proust gaat en dat deze roman onderdeel is van diens omvangrijke werk Op zoek naar de verloren tijd, een meesterwerk in de Franse literatuur en onderdeel van het Franse culturele erfgoed. Dat het niet is wat hij denkt, dat het geen censuur behoeft en dat ik enkel geraakt ben door de schoonheid van de zinsbouw en woordkeuze. Hij moet het zien binnen de context. Proust is allesbehalve een erotische man. Eerder een ziekelijke, astmatische patiënt. Hij slijt zijn dagen weliswaar in bed, maar in zijn eentje. En de gordijnen heeft hij dicht omdat hij het daglicht niet kan verdragen, migraineaanvallen beletten hem om er in het volle zonlicht op uit te trekken. Het is zijn oude moeder die hem verzorgt en niet een aantrekkelijke verpleegster. Bewijsvoering genoeg voor mijn pleidooi. Maar het lijkt een zwaktebod. Hoe meer ik aandraag voor mijn verdediging, hoe harder Peter grijnst.

Hetzegt hem allemaal niks. Van een jongen van tweeëntwintig die luistert naar muziek van Doe Maar kan ik moeilijk interesse in de Franse letterkunde verwachten. Peter gelooft het wel, laat zich door mij niet meer om de tuin leiden en bekijkt mij vanaf nu met heel andere ogen. Het drogbeeld is niet meer terug te draaien en daar gaat mijn eerbare reputatie als juf. Door de verheffende lange zinnen van Proust als sneeuw voor de zon verdwenen.

Een uurtje later komt hij mij de bewuste vellen brengen. Ze zijn nog warm. Vers uit het kopieerapparaat. Ik vraag me af of hij moeite heeft gedaan om te ontrafelen wat er uit de machine rolt? Of hij zich toch niet stiekem even in een hoekje heeft afgezonderd, als een zedige fatsoensrakker op zoek naar bewijslast of onoorbare uitspraken? De grimas op zijn gezicht is nog hetzelfde. En uit zijn woorden valt op te maken dat hij meent iets heel dubieus te hebben gedaan. Namelijk dat hij onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van het onder curatele staande apparaat en achter de rug van zijn baas om met frivole juffen onder één hoedje speelt. Het schept voor heel lang een band tussen ons, al is dit niet de band waar ik op zit te wachten. Hij blijft me voortaan bezien als een onpeilbaar, bloeiend meisje.

Merieke Manders is een pseudoniem: haar echte naam is bij de redactie bekend. Dit is de vierde aflevering in een reeks van zeven.