In de rubriek ‘Chez Nous’ schrijven Christiane Gronenberg en Wido Smeets om de beurt over de dingen van het leven.

We gingen naar de Brunssummerheide om natuur te zien. Maar ik was weer eens vergeten dat er geen natuur ís in Nederland. Ik zag meer outdoor jacks dan heideplantjes. Ook de door Natuurmonumenten beloofde kudde schapen liet verstek gaan. Misschien had het met een andere kudde te maken, met ons, een groep van twintig personen plus kids, kinderwagens en honden.   

Dat er geen natuur is in Nederland heb ik van Herman Pleij, van de podcast met zijn verzameling  hoorcolleges Cultuurgeschiedenis van Nederland. In die twaalfdelige, nog steeds actuele reeks uit 2010 ontrafelt hij wat we tot de Nederlandse cultuur rekenen, zoals het poldermodel, de botte manier van communiceren en het ontberen van ontzag voor autoriteiten.   

“We hebben geen natuur”, zegt Pleij. “We hebben alleen composities van natuur die ons het beste bevalt. Hier een toefje groen, daar wat helmgras, hier en daar een decoratief hert tussendoor.” In welk Nederlands natuurgebied je ook bent, elke bloem, struik en boom is er aangeplant, gesnoeid en zo nodig weer uitgeroeid door de mens, die, als een kunstenaar, zijn favoriete vormen, kleuren en materialen samenstelt. 

Om die reden, zegt Pleij, wordt Nederland door buitenlanders al sinds eeuwen als kunstmatig omschreven. Ik begrijp wat hij bedoelt. Op de Brunssummerheide had ik het gevoel door een coulisse te lopen. Was er in die coulisse ergens een deur open gegaan, ik had er niet van opgekeken. 

Dat onze ‘natuur’ in wezen een door de mens gecultiveerd landschap is, is niet typisch Nederlands. Het is dat het hier meer opvalt omdat relatief veel mensen relatief weinig ruimte met elkaar delen. Elke vierkante centimeter ruimte heeft een duidelijk omschreven functie. De natuur is voor de outdoor jacks, ze komen uit alle hoeken en gaten.

Intussen heeft de overheid de ruimtelijke ordening, ooit een Nederlandse specialiteit, losgelaten. Net als zoveel andere verantwoordelijkheden is het landschap doorgeschoven naar de gemeenten. Gevolg: iedereen doet maar wat. Distributiecentra ploppen als paddenstoelen uit de grond, oude landschapslijnen en ‘ademruimte’ gaan verloren, het landschap wordt verramsjt.

We hadden een relaxed middagje op de Brunssummerheide – ik herinner me een keer dat het minder goed afliep, toen mijn vriend en ik een weekend naar Duitsland zouden gaan, naar mijn ouders. 

We vertrekken in de vooravond. Het is mooi weer, we gooien slaapzakken en tent in de kofferbak, ergens onderweg vinden we vast wel een slaapplek. Bij de Maasplassen bij Roermond proberen we een paar campings, ze zijn bezet. Het is de zomer dat heel Nederland in eigen land op vakantie gaat.

Wild kamperen? Vergeet het maar. Om elk stukje groen in dit land staat een hek; óf het is beschermd gebied, óf een sluwe koopmansgeest heeft er een camperplaats van gemaakt. Mijn moeder, die graag naar Nederland komt, zegt wel eens dat voor Nederlanders geen dorp, kasteel of park te idyllisch is om er bij de entree een frietkraam neer te zetten.

Tegen tienen arriveren we bij een dubbele inrit. De linker leidt naar Doggy Beach, een mooi stuk weiland aan het water, een dagstrand waar mensen hun honden mogen uitlaten. De rechter inrit lijkt ons beter. We betalen dertig euro aan de slagboom om tien minuten later vast te stellen dat onze plek bezet is. Het toiletgebouw is afgesloten en in het café is de laatste ronde net geschonken. Mijn vriend kijkt me aan: “Zullen we niet beter doorrijden naar je ouders?” 

Vrijwillig een nachtje extra bij je schoonouders doorbrengen. Toen besefte ik pas hoe erg het was.