„Deutschland ist tot. Für uns ist es tot. Es ist ein Traum gewesen. Sehen Sie es endlich, bitte!“ Zo probeert Joseph Roth zijn collega-schrijver Stefan Zweig in 1933 uit te leggen hoe catastrofaal Hitlers machtsovername zal zijn. Roth sterft zes jaar later als alcoholist, de gedesillusioneerde Zweig pleegt in 1942 zelfmoord.

Er zijn niet veel foto’s waar Stefan Zweig en Joseph Roth allebei goed op staan. Eigenlijk ken ik er maar één, deze. Wie hem heeft gemaakt is lang onduidelijk geweest, tegenwoordig wordt algemeen aangenomen dat het Lotte Altmann is, toen nog Zweigs secretaresse en geheime liefde, later zijn vrouw. Wel staat vast waar en wanneer hij is gemaakt: in de gerenommeerde badplaats Oostende, zomer 1936.

De foto is vaak becommentarieerd, niet iedereen zag er hetzelfde op. Zweig, in duur maatpak links op de foto, lacht een beetje in de richting van zijn vriend. Kijkt hij vaderlijk – hij is per slot van rekening dertien jaar ouder – zorgelijk, uit de hoogte misschien? En Roth? Hij ziet er keurig uit, vermoedelijk is hij door zijn rijke vriend net in het nieuw gestoken, maar gelukkig oogt hij niet. Wat verraadt zijn blik? Wil hij liever niet op de foto? Is hij wantrouwig? Speelt er een spottend lachje om zijn lippen?

Op sommige versies van de foto is alle omgeving weggesneden, op andere zien we dat de mannen aan een cafétafel zitten. Voor hen staan twee lege bierglazen en een halfvol wijnglas. Het is wel handig als we iets meer van die context weten. Wat we op een foto zien, en zeker op een historisch zwaar beladen foto als deze, wordt er grotendeels door bepaald. De mannen, weten we, hebben zojuist gegeten in het Italiaanse restaurant Almondo in de Langestraat, nu zitten ze op het terras voor een afzakkertje.

Maar nee, ze zien er niet uit als strandtoeristen. En dat is niet vreemd. Joseph Roth heeft een uitgesproken hekel aan alles wat met het strand te maken heeft, aan de toeristen, de zon, het water en zeker ook aan de stevige, sportieve wandeling van de gezonde toerist. Liefst zit hij de hele dag in het café te werken, drank binnen handbereik, want gewerkt moet er worden. Van diverse uitgevers heeft hij voorschotten gekregen die nog moeten worden waargemaakt, en werken kan hij alleen als hij erbij kan drinken. Dat hij zich heeft laten overhalen om hier voor een foto in de zon te gaan zitten, moet als een vergaande concessie worden beschouwd. Eens maar nooit meer.

Om te zien wat er – zichtbaar of niet – in de hoofden van beide mannen omgaat, moeten we meer weten. Ik zei al, het is 1936, het is niet zomaar een vakantiekiekje. Het is ook geen toeval dat Roth en Zweig elkaar in Oostende tegenkwamen, met nog een stel andere vrienden en bekenden uit de literaire wereld. Ze hadden elkaar nodig en zochten elkaar op, misschien voor het laatst. Thomas Mann – uitgeweken naar Californië – zou deze zomer in Oostende nogal hoogdravend omschrijven als ‘het afscheidsfeest van de Europese cultuur.’

Emo Verkerk, Roth en Zweig, Parijs 2005. Olieverf op hardboard, 61,5 x 68,5 cm.

Van een feest zou ik niet graag spreken, en zelfs niet van een afscheidsfeest. Want ja, het moet gezegd, van zorgeloosheid kon hoogstens in de roes van de alcohol of de liefde sprake zijn. Roth en Zweig, voor alle duidelijkheid, zijn op de vlucht voor de nazi’s. Al drie jaar eerder, vanaf maart 1933, hebben er in verschillende Duitse steden boekverbrandingen plaatsgevonden van joodse, communistische en andere ‘on-Duitse elementen,’ aan universiteiten werd opgeroepen de Duitse cultuur van die elementen te zuiveren. Fanatieke knokploegen waren daarmee, ook in Oostenrijk, al druk bezig. Zweig en Roth wisten precies wat hen boven het hoofd hing.

Maar on-Duits? Dat hoogstens in anti-nationalistische zin. Zweig, van rijke joodse origine, was vanaf 1916 nadrukkelijk pacifist en beschouwde zichzelf als Europeaan, ja, als wereldburger. Net als de meeste joodse intellectuelen had hij een sterke hang naar het algemene, in Wenen was hij volledig geassimileerd. Roth, van arme, oost-joodse origine, trok al vroeg naar Wenen en Berlijn. Als geen ander hield hij van de Duitse taal en literatuur, en net als Zweig wilde hij niets liever dan een bijdrage leveren aan de Duitse cultuur.

Wenen was tot de eerste wereldoorlog Europa’s cultuurmetropool nummer een, in vergelijking met het kille en zuinige Berlijn rijk en zwierig, en dat niet dankzij het hof, de aristocratie of de (christelijke) miljonairs, maar dankzij de joodse intelligentsia. Volgens Zweig was negentig procent van wat de wereld als Weense cultuur van de negentiende eeuw bejubelde het werk van joodse burgers.

Zweig en Roth waren van meet af aan uiterst succesvolle auteurs. Zweig was met zijn historische verhalen en biografieën zelfs de best verkopende schrijver van het Duitse taalgebied, compleet vertaald en geliefd ook in zowat elk buitenland. Zijn werk blinkt uit in genuanceerde psychologische karakteriseringen, gevoeligheid voor specifieke sferen en milde menslievendheid. Hem was er, ook als uniek verzamelaar van kunstwerken en manuscripten, alles aan gelegen cultuur door te geven, niet zozeer om er een originele bijdrage aan te leveren. Als weinig anderen wist hij al vroeg wat er bedreigd werd en dus verdedigd moest worden.

De verhalen van Roth zijn sociaal bewogen en betrokken op de actualiteit. Op het meest concrete taalniveau, dat van de beelden, vergelijkingen, beschrijvingen en typeringen, van het gevoel voor het precieze adjectief of het passende zinsritme, zijn ze onovertroffen, zoals ook Zweig genereus erkende. Zijn beste romans, Job (1930), Radetzkymars (1932) en De Kapucijner Crypte (1938), alle in voortreffelijke Nederlandse vertaling verkrijgbaar, oogstten uitbundige lof. Dankzij zijn ongeëvenaarde werkkracht, ook als journalist (de helft van het verzameld werk, 3000 bladzijden), verdiende Roth voldoende om er een duur leven op na te houden.

En een duur leven leidde hij. Roth heeft nooit in een huis gewoond, hij trok van het ene hotel naar het andere, behalve in Wenen en Berlijn onder meer in Amsterdam en Parijs. Vanaf 1928 had hij dat geld ook nodig om zijn zieke, vermoedelijk aan schizofrenie lijdende vrouw te laten verplegen in diverse sanatoria. Niet toevallig is dat hetzelfde jaar waarin de vriendschap met Zweig begint, een vriendschap die als een van de meest vertwijfelde en tragische uit de hele literatuurgeschiedenis moet worden bestempeld. Daarvan getuigt hun niet in het Nederlands vertaalde correspondentie, uitgegeven onder de veelzeggende titel Jede Freundschaft mit mir ist verderblich.

Klachten over zijn geldnood vormen een vast element in Roths brieven. En Zweig komt daaraan tegemoet, telkens opnieuw, zoals hij ook andere armlastige vrienden financieel ondersteunde. Maar Zweig begint zich ook zorgen te maken over het excessieve drankgebruik van zijn vriend. En die was niet het type van de vrolijke drinker. Roth dronk uit verbittering over het lot dat hem nu ook in het privéleven zwaar trof, en vermoedelijk meer nog uit verbittering over de opkomende nazistische barbarij, waarover hij zich al lang voor 1933 geen enkele illusie maakte. Het besef dat hij de ‘antichrist’ met zijn literatuur niet kon vernietigen leidde tot zijn – bewuste – alcoholische zelfvernietiging.

Dat is de ruimere context van het schijnbaar onbekommerde vakantiekiekje uit Oostende. Zweig, op dat moment woonachtig in Londen, had zijn in Parijs verblijvende vriend overgehaald om naar de Belgische badplaats te komen, in de hoop hem te kunnen matigen in zijn alcoholconsumptie. Die hoop bleek ijdel. Roth was er ellendig aan toe en het zou nog ellendiger worden.

In februari 1938 zagen de twee elkaar in Parijs voor het laatst. Een jaar later stort Roth definitief in. In The Sunday Times schrijft Zweig een liefdevol in memoriam. Zelf wijkt hij, weer een jaar later, uit naar Argentinië, en dan naar Petropolis, Brazilië, waar hij als een grootheid, nota bene door de president, wordt onthaald. Daar legt hij zijn herinneringen, letterlijk van a tot z uit zijn hoofd, vast in Die Welt von Gestern, een van de beste boeken over de ondergang van Europa. In de winter van 1942 beschouwt hij zijn situatie als uitzichtloos. Samen met Lotte, inmiddels zijn vrouw, maakt hij een eind aan zijn leven.

Wist Roth al tijdens die ‘feestelijke’ zomer in Oostende dat het zo zou eindigen? Ja, nog eerder zelfs. Half februari 1933, direct na de machtsovername door Hitler, liet hij Zweig weten geen cent meer te geven voor hun leven. Hij vond zijn vriend naïef, diens ‘menselijkheid’ maakte het hem onmogelijk de naderende catastrofe in alle scherpte te zien. En Zweig? In 1934 was zijn villa in Salzburg door de nazi’s overhoop gehaald, zelf was hij onmiddellijk daarna, bang en woedend, uitgeweken naar Londen, in Duitsland werden zijn boeken ceremonieel verbrand. Probeert hij Roth, hier in Oostende, desondanks nog moed in te spreken?

Joseph Roth und Stefan Zweig, Jede Freundschaft mit mir ist verderblich. Briefwechsel 1927-1938. Wallstein Verlag, Göttingen. 39,90 euro

De briefwisseling tussen Roth en Zweig is nog steeds niet vertaald. Vorig jaar verscheen een op deze correspondentie gebaseerde roman van Volker Weidermann, die dit jaar bij uitgeverij Cossee in vertaling verscheen als Zomer van de vriendschap. Oostende 1936.