Een utopisch verlangen om het leven gestalte te geven in plaats van vermomd als autonoom kunstenaar de markt te blijven bestormen. Dat is wat Guus Beumer ontwerpers en vormgevers toewenst. Zowel in het publieke domein als in het interieur wacht hen, net als honderd jaar geleden, een sociale opdracht. “Je zou er op je oude dag verdorie nog marxist voor worden.”

Nee, een voddenstoel is géén social design

Licht, lucht en ruimte. Tegen het eind van de 19e eeuw doken allerlei utopische alternatieven op die een eind wilden maken aan de overbevolkte en onhygiënische achterbuurten van het stedelijke proletariaat. In het baanbrekende boek Garden Cities of Tomorrow (1902) van Ebenezer Howard zorgde het idee van tuinsteden voor een andere kijk op wonen. Volkshuisvesting werd een overheidstaak, grondspeculatie was uit den boze. In tuinsteden kon je wonen en werken, er was plaats voor ambachtelijke bedrijvigheid en landbouw, en iedere bewoner had een volkstuin om zijn eigen groenten te verbouwen.

Een kwart eeuw later kwam daar de ideologie van het Nieuwe Bouwen bij. Kon de roep om tuinsteden nog gezien worden als heimwee naar pre-industriële tijden, het modernisme – waar het Nieuwe Bouwen deel van uitmaakte – was gericht op de toekomst en maakte gebruik van nieuwe, vaak sociaal-utopische inzichten van ontwerpers, kunstenaars en wetenschappers.
Ook nu waren licht, lucht en ruimte de trefwoorden. In zijn standaardwerk Befreites Wohnen uit 1929 hield Sigfried Giedion een lofzang op de nieuwe woningbouw. Weg met de tussenmuren! Ontwikkel enthousiasme voor de natuur. Stimuleer sport en beweging! Maak mensen enthousiast voor kunst! Architecten gingen zich inzetten voor sociale woningbouw die arbeiders een beter bestaan zou bieden. In diverse Duitse steden werden Siedlungen aangelegd van ruim opgezette woningen, meestal wit en met veel glas – met voor- en achtertuin. In Nederland maakte het Kiefoekproject in Hoek van Holland van J.J.P. Oud naam met ruime vierkamerwoningen voor sociale minima. De huurprijzen bedroegen nog geen 300 gulden per jaar.
Ontwerpers en architecten die zich bijna een eeuw geleden bekommer(d)en om maatschappelijke problemen deden aan wat we tegenwoordig ‘social design’ noemen. Kennelijk is zo’n begrip noodzakelijk om ontwerpers en publiek te laten nadenken over een vakgebied dat de laatste twintig jaar steeds meer bezig was met consument en markt, zonder te reflecteren op de essentie van het vak.
Dat laatste doet de biënnale voor ‘social design’ Utrecht Manifest 2009 dit najaar op diverse plaatsen in de stad. Daar blijkt dat de kritiek op het vak bepaald niet nieuw is. In 1971 publiceerde Victor Papanek een boek met de niet mis te verstane titel Design for the Real World. Of er een beroep bestaat dat nog belachelijker is dan dat van industrieel ontwerper, vraagt hij zich af in de allereerste zin. Ja, antwoordt hij zelf: dat van reclameontwerper. Advertising design “verleidt mensen dingen te kopen die ze niet nodig hebben, met geld dat ze niet hebben, om indruk te maken op mensen die dat helemaal niets kan schelen.”
In zijn boek stelt Papanek de – retorische – vraag wat designers nou eigenlijk méér deden dan te streven naar maximalisatie van consumptie en winst. Terwijl, aldus Papanek, hun werk hoort te gaan over gezondheid, opvoeding, duurzaamheid en betekenisvolle communicatie. Met andere woorden: eigenlijk is design van nature ‘sociaal’.

De boeken van Howard, Giedion en Papanek komen uitgebreid aan bod in de deelexpositie Unresolved Matters van Utrecht Manifest in het Centraal Museum, en dat is niet zomaar. Dat er zoveel rumoer nodig is om er de aandacht op te vestigen dat design een sociale discipline is, doet vermoeden dat er ergens iets mis moet zijn gegaan.
Natuurlijk was duurzaamheid (toen heette dat nog gewoon ‘milieu’) in de jaren tachtig van de vorige eeuw ook al een item. Een designer kwam toen met een antwoord: een voddenstoel. Het waren de jaren van de terugtredende overheid, ook als opdrachtgever. Ontwerpers gooiden het over een andere boeg; eerst werden ze met open armen ontvangen in de musea, later bij kunstverzamelaars. Ze ontwikkelden een eigen handschrift en gingen zich opstellen als autonome kunstenaars. Zie de voddenstoel, en talloze andere wereldvreemde ontwerpen uit die tijd.
“Vanuit de anonimiteit ontwikkelden ze zich als een ster achter een spectaculair ding”, zegt Guus Beumer, curator van Utrecht Manifest 2009. “Discursieve designexposities zijn al jaren niet meer gemaakt. Het ging alleen nog over de viering van het succes van Dutch Design.” Net als Papanek veertig jaar geleden vindt Beumer dat ontwerpers weer toe zijn aan een maatschappelijke opdracht; de tijd van zelfreflectie is voorbij. “Genoeg is genoeg, het moet maar eens afgelopen zijn”, zegt hij met gespeeld aplomb in de koffiehoek van het Centraal Museum. De designer moet ophouden zich te vermommen als kunstenaar, er is werk aan de winkel.
Beumer roept op na te denken over wat de nieuwe opdracht voor design kan zijn, zonder een pasklaar antwoord bij de hand te hebben. Het is in elk geval een sociale opdracht – zoals Howard die eind 19e eeuw formuleerde met zijn tuinsteden, Giedion in de jaren twintig met het Nieuwe Bouwen en Papanek een kwart eeuw geleden met zijn hilarische polemiek tegen het design-establishment. De publieke ruimte, in de loop der jaren overgenomen door architecten, kunstenaars, project ontwikkelaars en ambtenaren met hun regelfetisjisme, zou weer het domein van de ontwerpers moeten worden. Beumer: “Je zou er op je oude dag verdorie nog marxist voor worden, maar ik zou hen willen voorzien van een utopisch verlangen dat hen helpt het leven gestalte te geven.”
Social design dus. En daar is, volgens Beumer, meer dan ooit behoefte aan nu we verzeild zijn geraakt in een periode van anti-ideologie, van beredeneerde visieloosheid die het politici mogelijk maakt mee te deinen op de golven van het electoraat. “In een werkelijkheid die in toenemende mate sferisch is, waar de massa van de ene emotie in de andere rolt, is die meegaande houding de enige overlevingskans van een politicus.” En ja, premier Balkenende is degene die deze wisselende positie bij uitstek weet in te nemen. In een samenleving waar elk gevoel voor urgentie is gesmoord door het Wilders-debat over dat ene, allesoverheersende thema: de buitenlanders.

Utopie is een woord dat Beumer in de mond bestorven ligt. Het publieke domein mag dan één deel van de sociale opdracht van de designer uitmaken, het interieur is een andere ondergeschoven kindje dat extra gevoed dient te worden. Beumer: “Het interieur is zo’n beetje de laatste utopie. Zet de tv aan en je ziet hoe alles is gericht op het interieur. Maar nergens wordt er op gereflecteerd. Hebben we het over architectuur, dan gaat het over een huid, kale muren en flexibiliteit. Het gaat nooit over het interieur. Daar huur je iemand voor in, en klaar is Kees.” Tegelijkertijd is de taal van het interieur, met begrippen als veiligheid en comfort, ook de taal van de publieke ruimte geworden. In de Maastrichtse instellingen waar hij directeur is, Marres en NAiM/Bureau Europa, besteedt Beumer daar veel aandacht aan. “We zijn er bij Marres mee begonnen, met de presentatie À l’intérieur. Bij Bureau Europa hebben we de spirituele en de psychologische kant van het interieur beschouwd, met exposities over Dom van der Laan, en de architectuur van de slaap.
Eerder dit jaar kwam de sociale benadering van het interieur aan bod met Changing Ideals. Het is tevens het thema van The Great Indoors, een in 2007 gestart project dat in Maastricht nu heel voorzichtig als ‘interieurbiënnale’ wordt betiteld. The Great Indoors is ook een overheidsinitiatief. De provincie Limburg wil de uittocht van jong (afgestudeerd) talent tegenhouden door – bijvoorbeeld – meer kennis binnen te halen. Zo wil The Great Indoors veel meer zijn dan een internationale prijs voor interieurontwerpers volgens het aloude Who-Is-The-Best principe. Net als twee jaar geleden komen de genomineerden eind november uit de hele wereld naar Maastricht, niet alleen voor de prijsuitreiking en het gala, maar ook om lezingen en workshops te geven. Aan die workshops zullen vooral studenten uit de regio deelnemen. Met kans op een stageplek aan de andere kant van de wereld, zoals in 2007 twee bouwkundestudenten overkwam: ze konden drie maanden naar Sjanghai (zie pagina 4).
Dat was twee jaar geleden. Inmiddels leven we in een andere realiteit die ook The Great Indoors niet ongemoeid zal laten. De genomineerde ontwerpen van dit jaar stammen van vóór de kredietcrisis. Beumer: “Het zijn voorstellen die zijn ontstaan in een wereld van overvloed. De inzenders zullen ze inmiddels van een aangepaste retoriek hebben voorzien, maar de jury zal ze toch bekijken met de ogen en de kennis van nu.”

Guus Beumer: “We leven we in een periode van beredeneerde visieloosheid.”

Een groep studenten tijdens een workshop van The Great Indoors in 2007. foto Bert Jansen

The Great Indoors, 28 en 29 november. NAiM/Bureau Europa en diverse andere locaties in Maastricht. www.the-great-indoors.nl

Utrecht Manifest 2009 – Biennal for Social Design. 4/10/2009 t/m 14/2/2010. www.utrechtmanifest.nl