Al jaren struint fotograaf Kristof Vrancken door het landschap, op zoek naar de vergeten plekken waar de natuur haar gang kan gaan. ‘In een winkelstraat voel ik me compleet verloren.’

In een hoek ligt een bundel verdorde naaldbomen, overblijfselen van het bos waar Kristof Vrancken als kind doorheen dwaalde. De uitgestrekte naaldbossen van Belgisch-Limburg sterven in een rap tempo, de droge zomers hebben de sparren kwetsbaar gemaakt. 

De genadeslag krijgen ze door de letterzetter, een kleine kever waarvan de vraatsporen lijken op mysterieuze hiërogliefen. ‘Ik had een sterke band met deze bossen en heb me er altijd erg thuis gevoeld. Maar eigenlijk was het bos een plantage, een arm ecosysteem, aangelegd voor economische redenen. Wat niet wegneemt dat ik een emotionele band had met die bomen. Dat ecosysteem waarin ik me thuis voelde, dat past hier niet. Er komt weer iets anders, op de lange termijn zal het evenwicht zich wel weer herstellen.’ 

Dit natuurlijke evenwicht, en de verstoring daarvan door de mens, is al vanaf het begin een belangrijk onderwerp voor Kristof Vrancken (Heusden-Zolder, 1982). Zijn camera richt hij vooral op de rafelranden in de omgeving, zoals verlaten industriegebieden rondom Genk. Toch begon het een paar jaar terug te kriebelen. ‘Het digitale proces voelde ontoereikend, tegenstrijdig zelfs met het onderwerp ecologie. Ik wilde ook graag meer met mijn handen werken, maar liever niet met de chemicaliën die van oudsher in de analoge fotografie gebruikt worden. Ik heb mijn praktijk binnenste buiten gekeerd, om ruimte te maken voor twijfel en onzekerheid.’

Op zoek naar een andere manier van werken dook hij in de fotografiegeschiedenis. Hij stuitte op het 19de-eeuwse procedé van de anthotypes, fotografische afdrukken die werden gemaakt met een lichtgevoelige emulsie van plantpigmenten en vervolgens belicht door zonlicht. Populair werd de techniek nooit, daarvoor was het proces te traag en de uitkomst te onzeker. Bovendien bleken de plantaardige pigmenten kwetsbaar: na verloop van tijd vervagen de afdrukken. 

Traagheid, onzekerheid en kwetsbaarheid zijn thermen die ook van toepassing zijn op de ecosystemen die ons omringen. Zo vond Kristof waar hij naar zocht: hij kon de landschappen die hij fotografeerde afdrukken met de planten uit datzelfde landschap. Onderwerp en techniek vielen perfect samen.

Wat betekende dit voor jouw dagelijkse werkzaamheden?

‘Het heeft gezorgd voor een grote vertraging in mijn werkproces. Eerst bezoek ik het landschap, kijk welke planten er groeien en wat deze planten vertellen over het landschap. Vervolgens moet ik uitzoeken welke planten geschikte pigmenten bevatten, welke ik kan oogsten en op welk moment. Het oogsten zelf duurt redelijk lang, want dat gebeurt manueel. Het is dus niet meer zoals voorheen: even een landschap binnenwandelen, kiekje maken en weer weg. Alles is nu trager en daardoor intenser. Het landschap veranderde daarmee van een achtergrond naar een levend organisme dat ik leer kennen.’

‘Ik kwam vooral te laat of te vroeg, zelden op tijd’

Zo werken veronderstelt een hoop kennis van ecologie. 

‘Toen ik begon met dit onderzoek werd ik overvallen door een grote onwetendheid: ik wist eigenlijk niks! Dat was heel confronterend. Ook het omgaan met natuur en tijd was moeilijk. Zoals bijna iedereen tegenwoordig heb ik een drukke agenda. Het ene uur dit en het andere uur dat. Maar in de natuur gebeurt niet alles op hetzelfde ritme of tijdstip. Als bepaalde bessen rijp zijn, moet je ze nu oogsten en niet volgende week, want dan zijn ze weg. In het eerste jaar ben ik veel tegen de lamp gelopen. Ik was vooral te laat of te vroeg, zelden op tijd.’

En te laat betekent dat je een heel jaar moet wachten…

‘Precies. Maar volgend jaar is het niet per se op hetzelfde moment, het kan ook een maand eerder of later zijn. Ik moet locaties dus vaak bezoeken om te polsen hoe het ervoor staat. Het gebeurt nog steeds, hoor, dat ik het moment mis.’

‘Nooit gedacht dat ik ooit een atelier nodig zou hebben.’

Als je zoveel tijd buiten doorbrengt, wat brengt je dan naar de studio?

‘Ik had nooit gedacht dat ik ooit een atelier nodig zou hebben. Toen ik op dit oude procedé uitkwam, deed ik de eerste testjes in de berging, naast de was. Uiteindelijk bleek dat niet zo’n goed idee met al die gekleurde pigmenten. Ik ben nog steeds veel buiten, maar ik bereid de emulsies hier in de studio. Deze plek is ook belangrijk als mentale ruimte, ik heb de afgelopen jaren veel geschreven hier. Wat dat betreft is er wel een wereld voor me opengegaan.’

De werktafel naast Kristof is gevuld met maatbekers, keukengerei en een microscoop. De kasten staan vol met pannen en potten. Verder vooral weckpotten, flessen, flacons en buisjes, de meesten gevuld met onbestemde emulsies. Soms rood, soms groen, maar vooral veel bruintinten. Uit één weckpot, gevuld met zwarte drab, steken twee draadjes. Het rode lampje waarmee ze zijn verbonden wordt gevoed door elektriciteit opwekkende bacteriën. Elke paar seconden komt er een knipperend teken van leven.

‘Het mengsel waarmee ik mijn foto’s maak is perfect drinkbaar’

Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet goed kan zien welke spullen je hier nu gebruikt voor je onderzoek of welke je alleen maar nodig hebt om je lunch te bereiden….

‘Ha, vaak voor beide! Planten in een vervuilde omgeving nemen de gifstoffen in zich op, wat betekent dat de vervuiling ook in de afdruk zit die ik maak. De emulsies die ik gebruik, bestaan voornamelijk uit pigmenten en uit alcohol. Op zoek naar een lokaal gestookte alcohol heb ik voor een tentoonstelling bij Z33 in Hasselt een plaatselijke jenever gebruikt. Het mengsel waar ik die foto’s mee maakte, is perfect drinkbaar. Beeld, onderwerp en smaak vallen samen. Maar als mensen lezen dat de bessen in die drank van een vervuild landschap komen, zie je toch vertwijfeling.’