Tijdens het cultuurdebat van de laatste maanden bleek dat ook bij verstandige mensen een beeld is ontstaan van kunstenaars als uitvreters die leven van de overheid. Klopt dat? Vier portretten over het kunstenaarschap in Nederland anno 2011. “De politici zijn de kiezers gaan bedienen die zich het minst engageren met de samenleving.”
‘Dit is best wel een goed jaar.’
Precies een week zat Keetje Mans in haar huidige atelier toen het bericht kwam dat ze eruit moest. Het karakteristieke oude schooltje in de Maastrichtse wijk Boschpoort bood twintig jaar lang onderdak aan een groepje kunstenaars die ervoor de stichting Alphonsis hadden opgericht. Nu is het voorbij. Sinds ze in 2004 van de academie kwam, dient bij Mans zich de vierde gedwongen verhuizing aan. Ze vertelt het laconiek. “We kunnen naar de voormalige Theresiaschool, dat is best een mooie ruimte.”
“Het is langzaam gegaan bij mij”, zegt Keetje Mans (1979), “ik heb me na de academie echt moeten vastbijten.” Een stipendium van het FBKVB (Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst) heeft ze nooit gehad. Nooit aangevraagd ook. Nu ze bijna acht jaar bezig is, zou ze wel in aanmerking kunnen komen, denkt ze: “Ik heb er het cv voor.” Maar of het er van komt? Mans heeft geen idee wat de aangekondigde bezuinigingen betekenen voor het beurzenstelsel, of voor haar persoonlijk.” Het houdt haar niet zo bezig. “Ik kan goed ploeteren. En ik heb er ervaring mee dat dingen niet zo gemakkelijk gaan. Maar dat geldt in deze sector voor bijna iedereen.” Haast heeft ze niet. Jaloezie op generatiegenoten die na de academie als een speer omhoogschoten, kent ze niet. “Louise Bourgeois brak pas na haar zeventigste door.”
Als zzp’er verdiende ze de afgelopen jaren gemiddeld zo’n 11.000 euro per jaar. Meer dan de helft daarvan (7500 euro) geeft ze uit aan woon- en werkruimte en materiaalkosten. Ooit werkte ze een jaar part time in een winkel voor schilderbenodigdheden. Maar toen ze twee jaar geleden enkele grote werken verkocht, stopte ze daarmee.
Artistiek is ze nog volop in ontwikkeling, kort geleden stapte ze over van acryl naar olieverf. Nu ze geen bijbaan meer heeft, zit ze vaak wekenlang in haar atelier, zes dagen per week. “Dat kan heel heftig zijn, voortdurend in je eentje, je moet leren omgaan met je tijd. Je kunt jezelf helemaal murw schilderen.”
“Ik verkoop niet aan de lopende band”, zegt Keetje Mans, maar haar werk blijft niet onopgemerkt. Vorig jaar zat ze in de eindronde van de Koninklijke Schildersprijs, enkele maanden geleden kocht het Bonnefantenmuseum een werk van haar en in mei won ze de Hermine van Bers Prijs (2500 euro). Dit najaar heeft ze een kleine solo-expositie in Odapark Venray, en zit ze met acht andere Nederlanders in een groepstentoonstelling in Montrouge in Parijs. “Eigenlijk is dit best wel een goed jaar”, constateert ze na de opsomming. Intussen werkt ze mee aan de reproductie van vier muurschilderingen van Sol LeWitt in het Bonnefanten. Met een brede lach: “Verdient goed. Daar kan ik weer een paar maanden van leven.”
‘Mijn talent is mijn pensioen’
Het wordt toch geen zielig verhaal?, vraagt Han Rameckers als hij kokend water door de koffiefilter laat lopen. Voor een portret van de getormenteerde kunstenaar die per se zijn stempel op de eeuwigheid wil drukken, zijn we bij hem verkeerd. “Liever blijmoedig door het leven, dan depressief zijn om goede kunst te maken”, zegt hij met een brede grijns. Hij mist nu eenmaal de eerzucht om op de hoogste trede te willen staan. “Dat is jammer. Maar niet iedereen is hetzelfde.”
Sinds hij in 1982 van de academie kwam, houdt Rameckers atelier op de zolderverdieping van een voormalige basisschool in de Maastrichtse wijk Sint Pieter. Hij heeft er een extra verdieping in getimmerd, waardoor hij 160 m2 vloeroppervlak tot zijn beschikking heeft. Ook de isolatie van het dak heeft hij zelf gedaan. “Met een kachel houd ik het hier ’s winters prima uit.” In de beginjaren betaalde hij zeventig gulden huur per maand, nu negentig euro. Inderdaad, iets meer dan niets.
Een deel van zijn atelier wordt in beslag genomen door een installatie die blijft groeien. Gebruiksvoorwerpen, gevonden spullen, houten constructies, delen van een drumstel, ze vormen samen het werk To sculpture. Een levenswerk dat met hem mee groeit. Elk nieuw onderdeel wordt oranje gedoopt. “Voor mij is een hunebed een sculptuur, net zo goed als een boom of een stenen beeld van Piet Killaars. Die ironie zit ook in dat oranje. Door die ene kleur wordt het plat, bijna tweedimensionaal.”
Over Han Rameckers (1956) hoeft niemand zich zorgen te maken. Hij heeft het altijd gerooid, met of zonder Halbe Zijlstra. “De kunstenaar zal altijd kunst kunnen maken. Acteurs en muzikanten zijn afhankelijk van gezelschappen en orkesten.” Rameckers vindt dat door Zijlstra’s aanpak “de baby met het badwater wordt weggespoeld. Alle investeringen van nu zijn over tien jaar verdwenen. Men zou alles wat direct of indirect met kunst van doen heeft eens een week moeten sluiten: van designshops tot muzieklessen. Dan zou men er toch anders tegenaan kijken.“
Of hij van de kunst kan leven? “Als ik hier mijn bedje zou zetten, kan het net.” Eigenlijk niet dus, vandaar dat hij vier maanden per jaar in de bouw werkt. “Als ik dat vertel tegen mensen, is het wel even stil.” En hij woont samen. Gedeelde woonkosten, dat scheelt een slok. “Ik ken collega’s die er alleen voor staan, dat is een heel ander verhaal.”
Inclusief zijn baan in de bouw verdient hij jaarlijks zo’n 35.000 euro bruto. Verzekeren voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid zit er niet aan. Pensioen? Gefronste wenkbrauwen, dan een lach. “Mijn talent is mijn pensioen. Als ik niet meer in mijn atelier kan spelen, is het voorbij.”
‘We zijn kwetsbaarder dan ooit’
Ze zijn net terug uit Zuid-Afrika, eerder dit jaar speelden ze in Praag. “Het gaat beter dan ooit”, zegt Romy Roelofsen. Op tafel ligt de flyer van een nieuw stuk, HR A Burned Out Opera. Begin september spelen ze het in Amsterdam. “Dan is het toch weird dat we niet eens weten of we die maand nog wel de huur van ons atelier kunnen betalen?”
Vijf jaar geleden begonnen Romy (1978) en Gable Roelofsen ( 1982) het theatercollectief Het Geluid. Een autonoom gezelschap dat voor elke voorstelling, ze maakten er inmiddels twaalf, de middelen bij elkaar moet schrapen. Dat lukt wonderwel, maar een fatsoenlijk salaris schiet erbij in. Om te kunnen leven verhuren ze zich als freelancer, Romy heeft nog een bijbaan in een plaatselijke galerie. En soms geven ze een workshop voor een bedrijf.
Beiden volgden de Maastrichtse toneelacademie, maar pasten ervoor om via de geijkte wegen een loopbaan op te bouwen. Ze wilden autonoom blijven. Gable: “Het voordeel is dat je niet drie keer hoeft te buigen, acht keer het plafond te raken en vijf rondjes te draaien voordat een productiehuis je binnen laat.” Van regisseur Johan Simons leerde hij ooit dat jonge theatermakers hun eerste drie voorstellingen zonder subsidie moeten maken.
NRC Handelsblad omschreef de laatste voorstelling van broer en zus Roelofsen als een pareltje: “Hier wordt eigentijdse opera vermengd met corporate jargon in een fris theaterexperiment.” De groeiende waardering is fijn, maar, zegt Romy, “intussen zijn we kwetsbaarder dan ooit.” Per 1 januari vervalt de w-wik, een regeling die kunstenaars een tijdlang ondersteunt met 650 euro per maand. Om te kunnen draaien, heeft Het Geluid een budget nodig van 35.000 euro. Maar of ze van de gemeente nog projectsubsidie krijgen, is ongewis nu het budget is gehalveerd. Romy: “Maastricht neemt het beleid van Zijlstra over. Terwijl het in tegenspraak is met hun eigen nota Culturele Carrières en het beleid van de provincie om de mensen hier vast te houden.”
De huidige regering ontloopt haar verantwoordelijkheid voor cultuur, vindt Gable. “De politici zijn de kiezers gaan bedienen die zich het minst engageren met de samenleving. Er is een klimaat ontstaan waarin kunstenaars er niet meer toe doen.” Behalve de top, die wordt ontzien. Landelijk zijn dat gezelschappen als het Nederlands Danstheater en Toneelgroep Amsterdam, in Limburg werden LSO en Opera Zuid gered. Het is een patroon dat Gable kent uit de tijd dat hij in het Lincoln Center in New York werkte. “In alle disciplines zie je er kunst van het hoogste ambachtelijke niveau, maar de maatschappij kritisch bevragen is er niet bij.”
Het Geluid – HR | A Burned Out Opera. 20 augustus, CK Theater Roermond (Limburg Festival). Van 7-10 september, Fringe Festival Amsterdam. www.hetgeluid.eu
‘Ik ben blij zoals het nu gaat’
Jarenlang wist Ananda Puijk het zeker: het artiestenbestaan zoals haar ouders dat leidden, altijd weer bezig de eindjes aan elkaar te knopen, dat leek haar helemaal niets. “Ik was vastbesloten een vak te leren, geld te verdienen. Ik wilde zekerheid, een vast inkomen.”
Tot ze op haar achttiende, voor het eindexamen van de middelbare school, een half uur op het podium stond met een zelf bedachte performance. “Toen gaf ik het toe: ik wil theater maken.”
Ananda Puijk (1980) werd geboren op een steenworp van de Maastrichtse Jan van Eyck Academie, waar haar ouders indertijd studeerden. Ze deed de vooropleiding van de toneelacademie en studeerde drie jaar aan Luc De Smets Kleine Academie voor scheppend theater in Brussel. Haar ouders hadden inmiddels de voormalige boerderij Daalhof, aan de rand van Maastricht-Amby, op de kop weten te tikken. In de stallen vestigden ze hun atelier, de hooizolder werd eigenhandig verbouwd tot ‘t Magisch Theatertje. Ananda: “De tachtig stoelen zijn afkomstig uit de voormalige Mabi-bioscoop. De dakpannen hebben we een voor een schoongemaakt en opnieuw gelegd.”
Na haar studie trok Ananda een tijdje met een groep vrienden als straattheateract door Europa. Daarna raakte ze steeds meer betrokken bij de producties van ’t Magisch Theatertje die inmiddels in meer dan dertig landen zijn opgevoerd. In 2005 stopte ze met bijbaantjes, in 2009 kwam ze – nog geen dertig – met haar eerste eigen productie, Momentum, die het midden houdt tussen bewegingstheater en poppentheater zonder woorden. Net als de opvolger, Transit, waar de voorbereidingen inmiddels van zijn begonnen.
Afgelopen jaar speelde ze het stuk in Teheran, niet nadat ze eerst voor een ethische commissie had moeten verschijnen. “Momentum gaat over een vrouw, wordt gespeeld door een vrouw én er wordt gezongen. Dat is een combinatie waar ze in Iran niet zo van houden.” De uitkomst was dat ze met pofbroek en hoofddoekje op het podium verscheen; ook haar poppen moesten worden gesluierd. In Lahore, tijdens het befaamde festival van de vijf Peerzada-broers, maakte ze eind 2009 een aanslag mee. “Er waren geen slachtoffers; het mooie was dat deelnemers en publiek erna niet wegbleven. Dan zie je hoe theater mensen uit verschillende werelden kan verbinden.”
In ‘t Magisch Theatertje (ongesubsidieerd) worden, als de familie Puijk niet op tournee is, zes tot tien voorstellingen per maand opgevoerd. Poppen, kleding en decors worden in eigen huis vervaardigd. Om de productiekosten van Transit te kunnen dekken, heeft Ananda 25.000 euro aan budget vergaard, deels door steun van particuliere stichtingen. Aan eigen inkomsten sprokkelt ze maandelijks 1200 à 1500 euro bij elkaar. “Het begint langzaam omhoog te gaan.”
Haar toekomstwensen liggen niet eens direct op het financiële vlak. “Ik zou graag wat meer in Nederland willen spelen. Maar ik ben heel blij zoals het nu gaat. Per slot van rekening ben ik net bezig.”