Schuldig
De faam van de regisseur, de Gouden Palm voor hoofdrolspeelster Charlotte Gainsbourg en de hoogdravende recensies gaven ons vorige maand het idee dat we Anti-Christ van Lars von Trier moesten gaan zien. In die recensies werd ons toegefluisterd dat Von Trier zijn prent zo vol fysieke en mentale ellende had gestopt dat het niet mee zou vallen om hem uit te kijken.
Met ander woorden: komt allen. Op het slagveld waar man en vrouw hun eeuwigdurende oorlog uitvechten, bouwde Van Trier een spiegelhuis van angst, en hij had het, zo lazen we, allemaal bedacht tijdens een jarenlange depressie. Een medicus aan
de uitgang zou geen overbodige luxe zijn bij deze bizarre aaneenschakeling van seks, horror en geweld. De ontreddering onder de bezoekers is
zó groot, constateerde een recensent, “alleen dat al maakt Anti-Christ tot de film van het jaar.”
Zeker, het begin van de film is monumentaal, en de klanken van Händels Lascia ch’io pianga bleven nog lang in mijn hoofd hangen, maar verder werd ik van deze roerzeef van knokige dialogen en enge beelden alleen maar giechelig. Zonder aanleg
voor sjamanisme kom je met deze film niet echt verder. Een vos die vanuit het struikgewas met krakende stem “chaos rules” zegt? Ik had na afloop niet zozeer behoefte aan een dokter, maar
aan een goed glas bier.
Als beste film van het jaar zou ik een andere film willen kandideren:
Das weisse Band van Michael Haneke, eveneens Gouden Palm-winnaar (beste film) en net als Anti-Christ ver voor de première overstelpt met publiciteit. Ook Das weisse Band heeft een prachtige openingsscène met een gruwelijk vervolg, ook Haneke is een handelsreiziger in angst, horror en geweld. Maar zijn palet is rijker, zijn handschrift subtieler, zijn dramaturgie intelligenter. Bleven we na zijn van paranoia tollende griezelfilm
Caché uit 2005 verpletterd in onze bioscoopstoel achter, bij Das weisse Band is het niet anders. Van Caché herinner ik me dat kijkers zich na afloop in de maling genomen voelden, en ook nu viel uit het gemompel in de zaal af te leiden dat een deel van
het publiek graag had geweten wie achter al die gruwelijkheden zat.
Maar met de aftiteling is het verhaal van deze in 1913-14 spelende deutsche Kindergeschichte niet ten einde. De kinderen in deze film zullen twintigers
en dertigers zijn als het nazisme opkomt, een gedachte die je de keel dichtknijpt.
Haneke maakte geen whodunit, hij geeft geen antwoord op de vraag wie de schuldige is. Of ook weer wel. In een dorp waar iedereen wegkijkt, is niemand onschuldig.
Zelfs de zachtaardige, twijfelmoedige onderwijzer niet. Hij lijkt de waarheid voor het grijpen te hebben, maar zet niet door en vlucht naar de stad.
De enige verlichte geest in deze gemeenschap is zo teleurgesteld in zijn leerlingen dat hij stopt met lesgeven. Hij houdt de toekomst voor gezien.