We waren in Rome om Caravaggio te zien, maar er stond een rij van drie uur, dus liepen we verder. Het alternatief was een latere meester van het licht, Edward Hopper, in het Museo del Corso.
Hopper (1882-1967) zag in zijn leven heel wat nieuwlichterij voorbijkomen maar bleef trouw aan wat later het Nieuwe Realisme werd genoemd. Rond 1910 was hij enkele malen in Parijs, waar hij naar voorbeeld van de Barbizon-school buiten ging zitten schilderen en de schilder van het licht werd. Hij maakte er kennis met het werk van Cézanne en Picasso, maar zijn voorbeelden waren van eerder: Frans Hals en Claude Monet vanwege hun portretten, de impressionisten vanwege hun kleurgebruik en Rembrandt van Rijn. Ja natuurlijk, denk je dan, vanwege diens clair-obscur – toevallig ook het handelsmerk van Caravaggio. Maar nee hoor, het waren Rembrandts etsen die hij zo bewonderde.
Pas na zijn veertigste kon Hopper van zijn werk leven. Tot dan verdiende hij de kost als graficus en illustrator, eerbiedwaardige beroepen waarvan de vaardigheden hem als schilder van pas kwamen. Hij absorbeerde de moderniteit van de jaren twintig en dertig, de jazz, de grotestadsarchitectuur, de eerste Hollywoodfilms, de recessie. Hij ontwikkelde zich tot een modernist met het palet van een traditionalist. Veel woorden maakte hij er niet aan vuil: “If I could say it in words, there’d be no reason to paint.”
Zijn schilderijen lijken een opeenstapeling van filmscènes, niet voor niets liepen veel regisseurs met hem weg. Zo’n filmisch doek is het beroemde Nighthawks uit 1942, vanwege de kwetsbaarheid ervan jammer genoeg niet te zien in Rome. De tentoonstellingmakers hebben er een creatieve oplossing voor bedacht: een scenografie van het schilderij. Als bezoeker loop je langs de grote vitrines de bar in, voorbij de glazenspoelende barkeeper en de drie met opgedroogde blik voor zich starende gasten. Je bevindt je in een 3d-Hopper, maar het kan niet tippen aan het tweedimensionale origineel.
Als bezoeker kun je in het Museo del Corso zélf een Hopper tekenen. Nou ja, overtrekken. Met potlood, papier en lichtprojectie. Net als veel hedendaagse kunstenaars die met vergelijkbare trucs werken omdat ze de ambachtelijke kant van het vak onvoldoende in de vingers hebben. (Dit laatste zullen ze een bespottelijke gedachte vinden.)
Behalve schilderijen, aquarellen en etsen zijn er schetsen te zien die Hoppers karakteristieke manier van werken tonen: ze staan vol notities over vorm, kleur en houding. Hier was een ambachtsman aan het werk, voor Hopper was tekenen een manier van denken. Pas na een traag proces van mentale observaties komt er iets op het doek; het schilderij is de oplossing van een probleem in zijn hoofd.
Hoppers schilderijen zouden vooral de eenzaamheid van de moderne mens uitdrukken. Hij schildert eenlingen, hun omgeving ademt leegte: grote vlakken, gedempte kleuren. Ze zijn alleen, maar eenzaam? Meestal wenden ze zich naar het licht – zoals planten dat doen. De mens is op zichzelf aangewezen, een individu, naar binnen gekeerd, dromerig, reflectief. Maar hopeloos is zijn positie niet, er is immers het perspectief van het licht. Hopper schildert het moment van bezinning, als verbindende schakel tussen verleden en toekomst.
Die minimalistische enscenering werkt effectversterkend, net als de wat houterige, uitdrukkingloze figuren. Ze ogen als personages in een film wanneer iemand de projector heeft stilgezet. De Amerikaanse criticus Clement Greenberg schreef ooit dat Hopper een beroerde schilder was. Maar dat hij als beter schilder waarschijnlijk niet zo’n grote kunstenaar zou zijn geweest. Dat zou best kunnen. Bij iemand als Caravaggio leidt de virtuositeit af van wat hij wil uitbeelden, bij Hopper is daar geen sprake van. Het zijn beheerste klappen die hij uitdeelt, zonder al te veel ophef. Hoe zei hij het ook alweer? “All I ever wanted to do, was paint sunlight on the side of a house.”