Gino Bartali, ’n echte wielerheld
Negen jaar geleden kwam ik door het plaatsje Ponte a Ema, net onder Florence waar enkele weken eerder de Italiaanse wielerlegende Gino Bartali was overleden. Ik hield halt bij bar l’Intramontabile waar Bartali tachtig jaar eerder was geboren. Voor een decor van postergrote foto’s van de wielerheld vertelde de uitbaatster dat zo’n honderd meter verderop een museum zou komen, gewijd aan de man die in 1938 en 1948 de Tour de France had gewonnen. Die tweede triomf, zo wil het verhaal, zou ook een politieke dimensie hebben. Binnen het wankele Europese machtsevenwicht van die dagen leken in Italië de communisten de macht te grijpen toen begin juli hun voorman Togliatti gewond raakte bij een aanslag. In Moskou stond Stalin handenwrijvend klaar voor zijn zoveelste staaltje landjepik. Maar Bartali won de Tour, en de Italianen gooiden de rode vlaggen aan de kant om feest te vieren bij deze onverwachte triomf.
Dat is nog niet alles. Afgelopen zomer zag ik op het station in het plaatsje Terontola, zo’n honderd kilometer noordelijker, een plaquette over Bartali’s hulp aan joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Mijn wielermaat Giuseppe vertelde me tijdens een fietstocht door de Umbrische heuvels hoe dat zat. In 1943 kwam Bartali vrijwel dagelijks door Terontola tijdens zijn trainingstochten van Ponte a Ema naar Assisi, en terug. Ritjes van 300 kilometer waren dat. Bij vertrek stopte hij vervalste persoonsbewijzen in de buizen van zijn fiets, om ze in Assisi af te leveren bij een klooster waar joden zaten ondergedoken.
Even buiten Terontola, halverwege het trainingstraject, hield Bartali halt tot de trein naar Assisi er zijn tussenstop maakte. Hij stapte op zijn fiets en sprintte langs het station. “Forza Gino”, riepen alle Italianen en klapten hun handen stuk, inclusief de fascistische militairen die het station moesten bewaken. Achter hun rug glipten joden stiekem de trein in om in Assisi met de door Bartali afgeleverde persoonsbewijzen het vege lijf te kunnen redden.
Zo’n verhaal smeekt om bevestiging, dus ik ging terug naar Ponte a Ema, naar bar l’Intramontabile, waar me negen jaar geleden dat Bartali-museum was beloofd. De bar was ter ziele, maar het museum stond er, lelijk zoals Italiaanse nieuwbouw lelijk kan zijn. Maar het was woensdag, het museum is alleen open van donderdag tot en met zondag, verklaarden twee oude mannetjes de gesloten deuren.
Ik vertelde van mijn fascinatie voor Bartali, en omdat we van ver kwamen, ging het museum speciaal voor ons open. Tijdens de rondleiding vertelde Romano, een van de twee, het verhaal van Bartali’s lange trainingsritten naar Assisi en toonde ons diens gele smokkelfiets. Het ding had drie (3) versnellingen. Ten afscheid kocht ik de biografie Quanta strada ha fatto van Sandro Picchi, waarin een hoofdstuk van amper een pagina is gewijd aan Bartali’s heldendaden tijdens de oorlog. Ook omdat de wielerheld zelf er nooit veel woorden aan vuil heeft willen maken: “Ho soltanto portato delle cose da un posto all’altro, senza sapere di cosa si tratasse.” Hij zou niet geweten hebben wat er in de buizen van zijn fiets verstopt zat.
Na de oorlog pakte Bartali zijn wielercarrière weer op om opnieuw de Tour de France te winnen en het communistische oproer in zijn vaderland te laten verdampen. Het werd het jaar van de Italiaanse wedergeboorte: de eerste Vespa-scooter was een groot succes, net als de verschijning van het eerste deel van een reeks boeken over een dorpspastoor genaamd Don Camillo.