“Je ruikt naar de dood”, zegt Emma Bovary aan de ontbijttafel tegen haar man, een wat eenzelvige plattelandsdokter. Even later loopt een zwarte kat over het toneel. In de verte loeit een koe, we horen een tractor met luid geraas voorbijkomen, en een brommer, een haan kraait, wat een symboliek. Zelden zal een theaterbewerking van Madame Bovary, de roman die 150 jaar geleden de wereldliteratuur op haar kop zette, beter op zijn plaats zijn geweest dan hier, in deze tot theater verbouwde schuur in Op Kapittelshof in Grathem. Na afloop is er op het erf en in het gras een brunch met de spelers. Een accordeonspeler speelt met de heftig balkende ezel een niet alledaags duet. Makers en kijkers zijn één, zo is theater ooit begonnen. Met de broodjes en de perensap wordt ook de thematiek van het stuk uitgeserveerd. Wie was er nu geschift: Emma Bovary, haar man of de wereld waarin ze leefden?
Omdat de mens in het diepst van zijn wezen een ambtenaar is, gaan veel cultuurinstellingen in de zomer op slaapstand. Theaters trekken de gordijnen dicht, musea presenteren hun winkeldochters in thematische exposities met hoed noch rand: wij zijn met vakantie, u toch ook? Het zijn de maanden dat de amateurs het overnemen. En dan blijkt dat kunstenaars helemaal geen museum nodig hebben, en theatermakers geen schouwburg, en dat het publiek zichtbaar opleeft bij zoveel gastvrijheid. Zou je niet? Wie in het theater in Maastricht na afloop van een voorstelling een drankje neemt, gaat daarna af door een zijdeur. De hoofdingang is dan al dicht, omdat… ja waarom eigenlijk?
De Bovary-bewerking in Grathem maakte deel uit van het Limburg Festival dat als geen ander laat zien dat hoge kwaliteit en een lage drempel zeer goed samengaan. Even indrukwekkend is hoe het festival erin slaagt om bijna terloops het Midden-Limburgse (cultuur)landschap weet te ontsluiten. Ik kan het weten, ik ben er opgegroeid. Tijdens de openingsavond op een weiland in de Lus van Linne schalt de stem van Maria Callas door de Maasvallei, ter begeleiding van een even spectaculaire als ontroerende pas de deux tussen een danser en een graafmachine. Kippenvel. Ik kan het voelen, want in de verte staat de kerktoren van mijn jeugd. Toen ik hier opgroeide, en nog lang erna, hebben de graaf- en baggermachines behoorlijk er huisgehouden. Maar het landschap dat er voor in de plaats kwam is, eerlijk is eerlijk, indrukwekkend. Misschien zou er van die honderden miljoenen euro’s die hier indertijd zijn verdiend, een nano terug kunnen vloeien naar initiatieven als het Limburg Festival, dat elk jaar weer het verhaal vertelt van dit landschap en zijn geschiedenis.
In de beeldende kunst is het weinig anders. Bij een enthousiaste bespreking in de Volkskrant van de tentoonstelling Out of Storage in de Maastrichtse Timmerfabriek, een casco-opgeknapt industrieel complex, vroeg de recensente zich af “waarom niet veel meer musea uit hun witte, steriele zalen komen – de kunst wordt er op slag avontuurlijker en minder heilig van.” Ik moest toen denken aan een medewerker van een gerenommeerd museum hier in de buurt die zich tijdens de opening van diezelfde Out of Storage lie ontvallen: ”Waarom zijn wíj niet bij dit project betrokken.” Misschien had de vraag anders moeten zijn, zelfkritischer: “Waarom hebben wíj niet een project als dit bedacht?”
Het presenteren van eigentijdse kunst in oude gebouwen, zoals in de Timmerfabriek, is niet nieuw, en het komt ook lang niet altijd even goed uit de verf. Wat het Limburg Festival afgelopen zomer deed op theatergebied, de essentie benaderen van kunst, doet de presentatie Tijdelijk Verblijf in Kasteel Oud-Rekem, net over de Belgische grens bij Maastricht, op het gebied van beeldende kunst. Wie er nog niet was, moet snel gaan kijken, het kan nog tot 25 september. Ook hier wordt het gebrek aan budget gecompenseerd door het engagement van de makers die de door hen gekozen kunstwerken optimaal laten profiteren van dit afgeschminkte gebouw. Zoals het duet van de danser met de graafmachine in de Maasvallei bij Linne de geschiedenis van het landschap vertelt, benadrukt in Oud-Rekem elk gekozen kunstwerk de rijkdom en de raadselen, de magie en de mystiek van een kasteel waar tot 1974 een gesticht was gehuisvest. Werken van Gabriël Lester en Esther Tielemans die ik elders verweesd in grote witte zalen zag, lijken bedacht voor deze rafelige, stoffige zalen.
Ook hier, bedenk ik, in dit voormalige gesticht, zou het stuk over Emma Bovary goed tot zijn recht komen. In een omgeving als deze was ze, als ze geen arsenicum had genomen, terechtgekomen want volgens haar man was ze geestesziek. In mijn hoofd zie ik een kat over het podium flaneren, en als de muren niet zo dik waren, hoorden we het loeien van een koe, een passerende tractor, een brommer, en jazeker, een kraaiende haan. Ook die heb je overal. En als je je best doet, ruik je ook hier de dood.