Essay
Schrijver/dichter/journalist Geert van Istendael (Ukkel, 1947) bracht een deel van zijn jeugd door in Nederland. Pas nadat hij Het Belgisch Labyrint had geschreven, begrepen Nederlanders iets van dat ingewikkelde land dat België heet. Vijftien jaar later, in 2005, bood hij met de publicatie van Mijn Nederland zijn Vlaamse landgenoten een handleiding door het polderland aan de Noordzee. Op verzoek van Zuiderlucht plaatst Van Istendael een spiegel op de grenslinie tussen Nederland en Vlaanderen.
Intro
Wat duidelijk werd door de moorden op Fortuyn en Van Gogh is dat Nederland een verkeerd zelfbeeld heeft. En Vlaanderen heeft niet in de gaten dat het alweer gepasseerd wordt door Wallonië. Toch is Geert van Istendael niet somber over de twee landen, vooral vanwege de verschillende culturen die erin zijn samengebald. “Samengestelde identiteiten zijn de toekomst. Zij zijn creatief. Zij brengen nieuw leven.”
Samengestelde identiteiten zijn de toekomst
Is Vlaanderen de laatste dertig jaar verbazend veranderd, Nederland is de laatste tien jaar spectaculair veranderd.
Met groeiend ongeloof, ja, met verbijstering bekeken de buren hoe Nederlands zelfvertrouwen kapseisde. Het heeft natuurlijk te maken met de twee theatrale moorden die er het symbool van zijn. Het heeft ook te maken met het beeld van zichzelf dat Nederlanders buitenlanders graag voorhouden. Dat beeld is het tegendeel van theatraal. Wat zijn de contouren? Ver doorgedreven democratie, overleg, consensus, tot het uiterste uitgedijde tolerantie, zakelijkheid, redelijkheid, individualisme, moderniteit.
De foto die de Nederlanders hun buren en zichzelf laten zien, bestaat niet. Er is alleen een negatief voorhanden, vergeef me mijn achterhaalde beeldspraak in deze tijden van pixels. Op één punt klopt het beeld. Nederland is een democratie. Maar daarin onderscheidt Nederland zich niet van de buurstaten.
Laten we de rest eens bekijken, bijvoorbeeld overleg en consensus. Consensus, jazeker, maar alleen tussen mensen die het eigenlijk al eens waren met elkaar nog voor ze begonnen te onderhandelen. Zodra iemand zijn/haar mond opendoet die werkelijk een andere mening heeft, Fortuyn bijvoorbeeld of Wilders, weet men zich geen raad. Dan bestelt minister Ter Horst een wetenschappelijke studie die eens en voorgoed zal bewijzen dat die Wilders echt een rechtse extremist is. Dat kan misschien kloppen, ik kan me zelfs voorstellen dat ik het daarmee eens ben, maar zoals de minister het aanpakt, lever je nooit een bewijs dat overtuigt, vooral niet als je de politicologen zo uitkiest dat het resultaat van tevoren vaststaat.
Het kan niet verbazen dat het beleid zich in Nederland telkens opnieuw probeert te verschuilen achter wetenschappelijke gegevens. Het idee is consensueel: niemand kan die gegevens betwisten. De wetenschappelijke instituten van allerlei aard zijn in Nederland dan ook talrijk en fenomenaal goed. Maar hoe indrukwekkend ook, ze kunnen nooit de plaats innemen van de politiek. Technocratie kan nooit een alternatief zijn voor democratie. De verkozene des volks die een keuze maakt, vaak een onpopulaire keuze, en zich voor die keuze verantwoordt ten overstaan van het soevereine volk – dat is onvervangbaar. Daar knalt de Nederlandse democratie tegen de consensus aan. Want een keuze is nooit consensueel. Een keuze is controversieel. Anders is het geen keuze.
U merkt natuurlijk dat de andere deugden die Nederland zichzelf toedicht op hun plaats vallen in de compositie. Hoe zou je tot consensus kunnen komen zonder tolerantie? Tolerantie impliceert dan weer respect voor individuele voorkeuren. Overleg is nodig om die voorkeuren met elkaar te verzoenen. Maar hoe zou je overleg kunnen slagen zonder redelijkheid en zakelijkheid? Zet een stap achteruit. Bekijk het geheel. De moderniteit spat van het schilderij. En zo zijn we rond.
Alleen, er klopt geen ene moer van. Als je alleen consensus toelaat, hopen de afwijkingen zich op als vaten buskruit. Die vaten staan verstopt, opiniemakers en politici trekken de schermen op. Maar vroeg of laat barst de bom.
Zeldzaam zijn zij die de ontploffing zien aankomen. Vandaar dat het rustige, nuchtere, gezapige, voorspelbare Nederland ineens, schijnbaar zonder reden of aanleiding, op zijn grondvesten davert.
Ik heb het twee keer zien gebeuren. De eerste keer, in het begin van de jaren zestig, met provo, was ik nog jong. Noteer, provo kwam lang voor mei ’68. De tweede keer is nu. De afgelopen jaren.
Als kind kende ik Nederland als een deftig, conservatief, enigszins stijf, maar niet onvriendelijk land. Nederland, dat was een heuse beschaving, een originele beschaving. Wel moest je altijd op een portie branie voorbereid zijn. Of, zoals mijn vader in zijn brieven uit Utrecht schreef: hoe komt het toch dat ze zo weinig tact hebben, de Hollanders?
Provo brak los. De branie brak los en verspreidde zich bliksemsnel over de Amsterdamse grachtengordel, waarna over de Randstad, waarna tot de randen van het land. Vroeger had het devies geluid: weinig mag en wat dan toch mag, hou het in de gaten. Voortaan luidde het: alles mag en wat mag, moet. Kort geblaft: MÓÉT KÚNNEN. In de jaren vijftig kwamen de Nederlanders stiekem naar België, vooral naar Luik en Brussel, om pornografie te kopen. In de jaren zestig wemelde het in Sluis en Maastricht van de Belgische mannen die met een verhitte kop elkaar stonden te verdringen bij de seksboetieken.
Je moest in Nederland vooral links zijn. Of liever, socialisties. België was voor de Nederlanders een naar, rechts, zeg maar fascistoïde landje. Bizar daarbij is dat de Nederlanders, helemaal democratisch, exact dezelfde meerderheden voor het parlement kozen als de Belgen. Soms, zoals bij de paarse regeringen, was het met een paar jaar verschil, maar dat is in de geschiedenis onbeduidend.
En toch gold het woest uitzwenkende alles moet kunnen niet alleen voor een beperkte, zij het spraakmakende elite, zeg maar in Amsterdam en Hilversum. De Nederlander is namelijk tot het uiterste collectivistisch gezind en bovendien modegek. Het bevreemdende is dat de Nederlander zichzelf ziet als een geheide individualist. Dat luid gepredikte moet kunnen bleef al bij al toch beperkt. Er was een heleboel dat niet kon. Welnu, als je er heilig van overtuigd bent dat alles te allen tijde kan en tegelijkertijd verbied je een heleboel zonder het zelf in de gaten te hebben, dan zit je met een probleem. Pim Fortuyn kraaide dat op zijn eigen, hanige manier over het erf. Tussen haakjes, had Pim Fortuyn het in Italië geprobeerd, niemand zou hem hebben opgemerkt. Ze zijn daar gewend aan opera buffa. Niet in Nederland. Pim Fortuyn stak zo hoog boven het maaiveld uit dat men hem afknalde.
Paul Scheffer schreef in de krant kritische, maar bezonnen stukken over het taboe van de migratie. Onmiddellijk werd hij uitgekreten voor vuile fascist. Toen hij er later een dik boek over schreef, Het land van aankomst, hielden zijn voormalige critici meestal hun mond. Nederland was veranderd. Snel en radicaal. Zo snel en zo radicaal dat wij, in het buitenland, ervan schrokken. De schok was dan ook groot.
Stel je voor, Nederland was niet meer tolerant. Een lid van de Nederlandse regering, minister Zalm, zei na de moord op Theo van Gogh in de krant: het is oorlog. Ook in Vlaanderen hoor je dat wel eens, in achterzaaltjes van kroegen met namen als Viking of De Rune.
Maar was Nederland ooit tolerant geweest? Nee, Nederland is onverschillig geweest. Het keek de andere kant op terwijl goedkope arbeidskrachten werden geronseld. Ook wij, in België hebben dat gedaan, geronseld en niet gekeken, maar in Nederland kwamen de migranten terecht in het meest vrijgevochten land ter wereld, tenminste, zo zag Nederland zichzelf graag. Nederland, gidsland. In België kwamen de migranten terecht in een gezapig, niet al te serieus te nemen en vooral lauw katholicisme. Of wat ervan overbleef. In Nederland kregen de migranten tegenstrijdige signalen. Integreer! En: Blijf vooral binnen je eigen cultuur! En vooral, leer onze taal NIET. Dat laatste omdat Nederlanders de zonderlinge neiging hebben hun eigen taal te minachten. Ze vinden het een teken van achterlijkheid als je Nederlands spreekt. Buitenlanders, Walen of Fransen of Duitsers die Nederlands willen leren, zijn niet goed bij het hoofd. Ook wij, Belgen, gaven tegenstrijdige signalen, maar wij hebben een andere verhouding tot onze talen. Franstalig België hanteerde dan nog, hoe kon het anders, het model van Parijs. Dat is strakke assimilatie.
Een groot deel van de Nederlandse elite weigerde, en weigert soms nog steeds, te luisteren naar verontrustende tekenen. Men hoefde niet te luisteren, want de tekenen kwamen van de verkeerde kant. Daarbij, Nederland was toch in orde, vrij van racisme, vrij van al de vunzigheid die je in België had. Intussen is de sociaal-democratie er in Nederland nog slechter aan toe dan in Duitsland, misschien zelfs nog slechter dan in Vlaanderen. Ik vind het altijd triest als net sociaal-democraten weigeren te zien wat de problemen zijn aan hun eigen basis. Zo is het in Vlaanderen ook fout gegaan.
Laat ik nu eens gaan kijken in Vlaanderen.
Ook bij ons werd discussie weggedrukt. Dat kwam vooral omdat er een fascistische partij was die de problemen bruut en vals formuleerde. Ook bij ons woedt de discussie nu in alle hevigheid. Alleen stootten wij in ons eigen Belgische huis altijd al op de ander, al honderdtachtig jaar nu, en dat is echt een groot verschil. Wij zitten altijd met de Waal of de Vlamingen en vooral met die moeilijke, ongrijpbare, tweetalige, meertalige rotstad Brussel. Brussel is ook de hoofdstad van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel is ook van ons. Maar nooit helemaal. Nederland heeft geen Brussel. In Brussel worden de problemen het scherpst gesteld. Hoe zou het anders kunnen in een stad waar meer dan de helft van de mensen buitenlands is of van buitenlandse afkomst. Daardoor kunnen juist in Brussel Vlamingen naar buiten treden en het beste van zichzelf laten zien, in bestuur, in economie, in alle mogelijke kunsten. En ze doen het dan ook. BOZAR (het Paleis van Schone Kunsten) heeft een Vlaamse intendant. De nationale opera, de Munt, heeft opnieuw een Vlaamse intendant. Het internationale festival voor podiumkunsten, Kunsten FestivaldesArts, is gesticht door de Vlaamse Frie Leysen.
Maar wat zie je nu?
Vlaanderen lust Brussel niet. Vlaanderen lust zijn eigen hoofdstad niet. Geregeld kun je in de Vlaamse pers sneren lezen aan het adres van de Brusselse Vlamingen. Op een of andere manier is de gedachte gerezen dat al die Nederlandstalige Brusselaars een tot de nok gesubsidieerd bestaan leiden. Het is ooit anders geweest. Vroeger waren wij koene strijders op de deerlijk gehavende barricaden van de Nederlandse taal, daar in dat vijandige Brussel. Antwerpen laat Brussel niet los! Vlaanderen laat Brussel niet los! Kreten van die strekking heb ik vaak genoeg gehoord. Vlaanderen spendeerde geld aan zijn frontlijnsoldaten in de perfide hoofdstad. Men informeerde bezorgd naar je welbevinden. Kon je het wel volhouden te midden van al die agressieve Franstaligen? Nu mag je blij zijn als je er met hoongelach vanaf komt.
Het nieuwe, autonome Vlaanderen plooit zich terug op zichzelf. Vlaanderen zoekt zijn kerktorens weer op, al zijn de kerken dan leeg. Jaren geleden fulmineerde Jozef Deleu, toen hoofdredacteur van Ons Erfdeel, tegen wat hij zo mooi noemde de pleinvrees der kanunniken. Let wel, ik ben ervan overtuigd dat het dankzij de federalisering van het land is dat België nog bestaat. Een unitair België, zoals een bepaald deel van de Franstalige elite het heeft gewenst, was allang gebarsten.
Echter, sinds Vlaanderen ruime autonomie verwierf, nu zowat dertig jaar geleden, leeft het in de illusie dat het zich op eenzame hoogte bevindt ver boven andere gewesten. Wat we zelf doen, doen we beter, dat was het motto van de eerste Vlaamse regionale regeringen. Wie dat bedacht heeft, mag van mij de Nobelprijs voor de domheid krijgen. Vlaanderen deed wat alle andere naties doen die zelfbeschikking verwerven na jaren achterstelling en onderdrukking. Het begon zich neokoloniaal te gedragen. Vlaamse zakenlui smachtten ernaar om een eigen Vlaamse luchtvaartmaatschappij op te richten. Politici wilden met een aparte Vlaamse voetballiga beginnen. Je kunt lachen, maar dat moet je vooral niet doen in dergelijk gezelschap. Vitriool druipt uit de monden, hatende ogen schieten bliksems, de woede sist en borrelt. Dat je gevloekt hebt in de kerk is een veel te beschaafde uitdrukking. Je hebt hun moeder verkracht. Je hebt hun kind geslacht.
Ook in zijn relatie met Nederland plooit de Vlaming zich terug op zichzelf. In de jaren tachtig, voor de komst van de commerciële televisie, keek een kwart van de Vlamingen uit alle bevolkingslagen ieder avond naar de Nederlandse tv. Iedere avond. Van arbeider tot advocaat. Ondertitels? Niemand had die nodig. Nu zegt Baantjer op de Vlaamse televisie goeienavond en ter hoogte van zijn broeksriem staat te lezen: Goeienavond. Zover is het fiere, geheel zelfstandige Vlaanderen gekomen na jaren strijd voor het behoud van zijn taal.
In hun verhouding tot de Walen hebben de Vlamingen ieder realiteitsbesef verloren. In de jaren negentig toeterde de Vlaamse minister-president onophoudelijk dat in de sociale zekerheid de geldstroom die vloeide van Vlaanderen naar Wallonië moest worden gestremd. Dat de Vlamingen hun sociale zekerheid onder meer te danken hadden aan de strijd van Waalse vakbonden, vergat hij gemakshalve. Dat de post-communistische, neo-liberale, globale wereld razendsnel verandert, geloofde hij wel, maar alleen Vlaanderen zou daardoor worden opgestoten in de vaart der volken. Wie durfde te zeggen, kijk toch uit, over vijftien jaar zullen de Walen misschien betalen voor de Vlamingen, was een verrader van de Vlaamse zaak.
We zijn nu vijftien jaar verder en zie, de Walen betalen voor de Vlamingen. Al geruime tijd draagt Wallonië bij tot de Vlaamse pensioenen. Voor het eerst in de Belgische geschiedenis zijn Walen gemiddeld jonger dan Vlamingen, dankzij de kinderen van de migranten. Nu de crisis toeslaat, stijgt de werkloosheid in Vlaanderen sneller dan in Wallonië. De ruggengraat van de Vlaamse industrie is de autoassemblage. Die ruggengraat wordt gebroken. De trotse Vlaamse regering heeft geen enkel verweer. Tot daar nog aan toe, we zijn nu eenmaal klein. Maar de Vlaamse regering vindt niets beters dan de aftandse oplossingen die de Walen ooit probeerden om de Waalse staalindustrie te redden en waarvan de Vlamingen destijds schande spraken.
Vlaanderen verandert, niet met aardschokken, zoals Nederland, maar geleidelijk. Toen ik de eerste versie van Het Belgisch labyrint schreef, in 1987-89, ging een kwart van de Vlamingen nog wekelijks ter kerke. Nu is het minder dan tien procent. Op dat punt is Vlaanderen steeds sterker op Wallonië beginnen te lijken. Vlaanderen heeft het hoogste percentage echtscheidingen van Europa. Het heeft zijn tijd nodig gehad, maar het homohuwelijk is in Vlaanderen volkomen geaccepteerd. Hetzelfde geldt voor abortus. Hetzelfde voor euthanasie.
Zeker in de kunst beleeft Vlaanderen een bloei zonder voorgaande. Ballet (An-Theresa de Keersmaeker, Alain Platel en anderen), theater (Josse de Pauw, Dirk Roofthooft, Els Dottermans en vele anderen; de theatermonoloog Missie van David van Reybrouck), beeldende kunst (Tuymans, Dillemans, Fabre, enz.), muziek (Collegium Vocale met Philippe Herreweghe, Paul van Nevel met Huelgas, René Jacobs, Jos van Immerseel, de gebroeders Kuijken – alles internationale top), zelfs film en literatuur zijn indrukwekkend – hoewel de Walen de meesters van de cinema blijven. Wij kennen de internationale stromingen, maar wij brengen iets vanuit de buik, blijkbaar hebben wij een authentieke sensibiliteit die wars is van dogma’s en scholen. Het is het grote, wellicht het enige voordeel dat je hebt als je werkt in een randgebied. Vlaanderen is een randgebied, Wallonië misschien nog meer en Brussel is niet alleen rand- maar ook restgebied. Vooral Brussel floreert. Misschien is vandaag de kunst in al haar facetten ons sterkste exportartikel.
Laten wij, Nederlanders en Vlamingen, ons vooral niet schamen voor onze identiteit, die uit verschillende delen is samengesteld. Natuurlijk, elke identiteit is samengesteld, vertel het de Brusselaar die ik ben. Zuivere identiteiten zijn des identités meurtrières, dodelijke identiteiten, zoals de Libanees-Franse auteur Amin Maalouf schreef. Samengestelde identiteiten zijn de toekomst. Zij zijn creatief. Zij brengen nieuw leven.
Wij kunnen, juist omdat wij niet groot zijn, juist omdat bijgevolg de wereld buiten ons zeer groot is en dus ongemeen boeiend, wij kunnen onze grote buren, de Fransen, de Duitsers – de Britten zijn er nog niet aan toe – leren hoe je een Europa opbouwt dat de kleine schaal waardeert en respecteert, maar de grote schaal niet afwijst.