Zo heel vaak is de muziek van violist en componist Eugène Ysaÿe (1858-1931) niet meer te horen in de concertzalen. Toch blijft violiste en muziekwetenschapper Ann Cnop het werk van de Luikse vernieuwer spelen. EMILE HOLLMAN sprak met haar. ‘Ysaÿe heeft de muziekgeschiedenis naar zijn hand gezet.’
Het is een woensdagmiddag in Museum Vleeshuis te Antwerpen, een verborgen plek waar de geschiedenis uit de muren sijpelt. Driehonderd jaar lang werd hier vlees verhandeld, rond 1800 werd het een atelier voor schilders en een operazaal en daarna een podium en (vooral) een museum over muziek. Vandaag brengen violist Ann Cnop en pianist Thomas Boodts op historische instrumenten een programma dat ze opdragen aan Eugène Ysaÿe (1858-1931) die bekend staat als het negentiende-eeuwse enfant terrible van de Belgische muziek.
Het is maar wat je onder terrible verstaat, misschien kun je beter zeggen dat er voortdurend verhalen en anekdotes plakten aan de flamboyante Luikse violist. Zo zocht hij zijn halve leven, met grote belangstelling van de pers, naar een Stradivarius die in 1908 uit zijn kleedkamer in Sint-Petersburg werd gestolen; het instrument dook pas in 1925 op in een Brusselse winkel. Hij sleepte zijn zoons, concertorganisatoren, voor de rechter omdat ze hem financieel onder de duiven schoten, en bedankte doodleuk voor het dirigentschap van de New York Philharmonic vanwege een te volle agenda.
Intussen was iedereen het eens over ’s mans virtuositeit. In de VS noemden ze hem ’the king of the violin’, zijn 56 optredens in Carnegie Hall zullen eraan hebben bijgedragen. Ook zijn liefde voor drank en copieus dineren was legendarisch, een andere bijnaam was ‘le colosse du violon’.
Ann Cnop en Thomas Boodts brengen deze middag alleen zijn slaapliedje Rêve d’un enfant (Droom van een kind), dat Ysaÿe voor zijn zoon Antoine schreef. Ze spelen de beroemde sonate voor viool en piano uit 1886 die zijn leermeester en plaatsgenoot César Franck (1822-1890) hem schonk als huwelijkscadeau. Ysaÿe speelde het zo’n veertig jaar lang en het behoort nog steeds tot het standaardrepertoire van elke violist. Maar weinigen weten dat de vioolafdeling van het Prinses Elisabeth Concours in België, springplank voor jonge violisten, ooit het Eugène Ysaÿe Concours heette. Cadeautje van de koningin voor Ysaÿe die aan het eind van zijn leven aan diabetes en gangreen leed en die kort voor zijn dood vanuit zijn ziekenhuisbed nog zijn laatste werk live op de radio kon horen – een Waalse opera over een mijnwerker.
Ann Cnop (Mechelen, 1982) is behalve concertmeester van La Petite Bande (België) en het Concerto Foscari (Hannover) ook artistiek leider van barokensemble Le Pavillon de Musique en specialist Oude Muziek bij radiozender Klara. Toen ze in Gent promoveerde op de historische uitvoeringspraktijk van de klassieke muziek in de 19e eeuw, meer bepaald de viooltechniek in de romantiek, deed ze een ontdekking. ‘Ysaÿe heeft alles veranderd. Hij heeft met zijn manier van spelen de violisten van die tijd de twintigste eeuw binnengeleid; ook de volgende generaties violisten heeft hij in hun spelen beïnvloed. De viool werd aanvankelijk vrij recht voor de neus gehouden, zo werd het ook gedoceerd op de conservatoria. Als beroemd violist omarmde de rebelse Ysaÿe een noviteit, de zogenaamde kinsteun, waardoor de houding een beetje meer open werd. Door de viool een klein beetje naar links te duwen kon je de strijkstok ook een klein beetje verder weghouden. Daardoor kun je vrijer spelen, wat weer grote invloed heeft op het vibrato dat tot dan vooral werd gezien als versiering. Het is niet eens dat hele brede vibrato dat wij vandaag kennen, het is een heel kort en snel vibrato. Hij was de eerste om het praktisch op elke noot toe te passen.’
Cnop vermoedt dat de vernieuwing samenhangt met Ysaÿes dwarse karakter. Hij had het lef dingen anders te doen. De vioolsnaren waren in die tijd nog van darmen gemaakt. Omdat de hoogste (en dunste) snaar vaak knapte, verving hij die soms door een metalen snaar. En gaf dat ook publiekelijk toe. Cnop: ‘Ook al vond hij dat dat minder goed klonk, ze sprongen tenminste niet. En omdat hij het deed, volgden anderen ook.’
Eugène Ysaÿe heeft de naam dat zijn werk lastig te spelen en te beluisteren is. ‘Zijn muziek is technisch veeleisend. Je merkt dat het voor een violist is geschreven, maar hij gaat nog een stapje verder: je voelt ook dat hij van de violist verwacht dat hij of zij naar nieuwe klanken zoekt. Dat vraagt een opperste concentratie. Ik moet me altijd even afsluiten voor iedereen voordat ik hem ga spelen.’
Van Ysaÿe worden vooral nog zijn zes vioolsonates gespeeld. Hoe komt dat? Ann Cnop: ‘Zijn werk zit vaak wel in het verplicht repertoire voor wedstrijden. Ik denk omdat het technisch lastig is. Misschien wordt hij daarom door het publiek ook minder makkelijk begrepen. Muziek wordt toegankelijker als je er een verhaal op kunt plakken. Maar de muziek van Ysaÿe zelf, de vorm, blijft vrij abstract. Dat maakt het moeilijk.’
In het Conservatorium van Brussel (waar Ysaÿe directeur was) hangt zijn foto nog prominent. Zijn nog intacte studeerkamer bevindt zich in museum Grand Curtius in Luik. Wordt hij gerekend tot de canon van de Belgische muziek? Cnop: ‘Nee, eigenlijk niet. Misschien omdat er weinig opnames van hem zijn. En wát er is, is niet van de beste kwaliteit.’ Toch blijft ze hem spelen, vanwege de ‘ongelofelijke kleur.’
Deze middag leidt ze het slaapliedje met een paar woorden in. ‘Mensen verwachten een harmonieus en rustig stuk, maar zo werkt dat bij Ysaÿe niet. Hij steekt er veel kleuren, veel impressionistische klanken in. Hij zoekt het ver. Dat vind ik er zo mooi aan.’