De problemen van Europa dringen ook door tot de literatuur. Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer, Serotonine van Michel Houellebecq en De heilige Rita van Tommy Wieringa staan volgens YANNICK DANGRE symbool voor een nieuw engagement “waarin het begrip voor de aangeklaagde in zit vervat.”
Oswald Spenglers klassieker De ondergang van het Avondland, is een eeuw oud, maar het thema is weer springlevend. Brexit, populisme, deuken in de economische groei, migratie die nauwelijks onder controle lijkt te raken, en dat alles binnen een Europa dat zijn legitimiteit verliest en nauwelijks nog lijkt mee te tellen in de wereld. En o ja, ondertussen rukt de zeespiegel vrolijk op en worden we millimeter per millimeter opgeslokt. Je zou voor minder een einde-der-tijdengevoel krijgen.
Terwijl de politici met weinig succes bakkeleien over mogelijke oplossingen, vroeg ik me af wat de romanciers tegen dit alles in het verweer stellen. Het onderwerp is in elk geval erg aanwezig, er verschijnen de laatste tijd opvallend veel boeken die de ondergang (of op zijn minst de grote problemen) van Europa thematiseren. Zo publiceerde Ilja Leonard Pfeijffer eind vorig jaar Grand Hotel Europa, vuurde de Franse schandaalschrijver Houellebecq het al even ironisch getitelde Sérotinine op ons af en werd Tommy Wieringa bekroond voor De heilige Rita. Hoe verschillend ook, het zijn boeken die symbool staan voor een soort nieuw, niet-klassiek engagement. Maar voor ik daarop inga, is de vraag natuurlijk wat voor deze drie schrijvers de grote uitdagingen van Europa zijn.
Laten we beginnen met Pfeijffer, die in zijn lijvige roman het massatoerisme onder de loep neemt, en het in één beweging door inzet als metafoor voor het uitgeholde Europa. Het decor is niet toevallig Venetië, de meest toeristische stad ter wereld, waar de hoofdpersoon vaststelt hoe miljoenen Aziaten en andere gegoede middenklassers uit alle hoeken van de wereld de oude stad letterlijk onder de voet lopen. Inwoners zijn er nauwelijks nog, elk pand wordt verbouwd tot hotel of Airbnb, kortom de dogestad is verworden tot een soort historische attractie, een evolutie die zich langzaam in alle grote Europese steden voltrekt. Huizenprijzen die door het dak gaan, louter op toeristen gerichte faciliteiten, nachtelijke overlast, we kennen het allemaal al van dichtbij in Amsterdam.
Bij de gedachte erachter, dat het toerisme de economie ten goede komt, plaatst Pfeijffer terecht kanttekeningen. Maar de bittere conclusie blijft dat onze cultuurschatten het enige zijn wat we nog hebben; qua industriële productie, demografie, economische en politieke macht is Europa in de geglobaliseerde wereld allang voorbijgestreefd. Onze (cultuur)geschiedenis is ons unique selling point, het continent wordt een immense dode stad, een historisch pretpark voor de rest van de wereld.
Biedt Pfeijffer oplossingen? Niet echt. Ook hij moet vaststellen dat deze ontwikkeling onomkeerbaar lijkt. Alleen al om de uitwassen van het fenomeen te beperken, zou er een extreem vergaand ingrijpen van de overheid nodig zijn, of een wereldwijde verhonderdvoudiging van de vliegtuigticketprijzen. Oplossingen die onmogelijk zijn in een vrije markt – die door de leidende politieke klasse in Europa desondanks nog steeds niet in vraag wordt gesteld, integendeel. Bovendien stelt zich ook een ethisch probleem: waarom zou die Indiër of Chinees niet het recht hebben op reis te gaan en van cultuur te genieten? Het leidt tot enige gelatenheid bij Pfeijffer, al drukt hij aan het eind nog eens expliciet zijn geloof in de Europese Unie en de westerse beschaving uit. Als we ten onder gaan, dan graag in schoonheid. Laat ons maar de prachtige tuin der lusten van de wereld worden.
Michel Houellebecq, die twintig jaar geleden in Platform al over het fnuikende massatoerisme schreef, focust in Seritonine op de individuele gevolgen van een uitgehold, ongebreideld neoliberaal Europa. In een competitiemaatschappij die slechts in winnaars en losers denkt en die er zelfs in geslaagd is om de mensen tot producten te herleiden die zichzelf, op sociale media en andere, dag en nacht aanprijzen (en dus als het ware de marketingfunctie hebben geïnternaliseerd), is nauwelijks plaats voor liefde of oprecht menselijk contact. De genadeloze strijd en “ongeluksmechanismen” die we zelf in het leven geroepen hebben, zijn te sterk’ Houellebecq stelt zonder omwegen dat we het geluk als “een oude dromerij” moeten beschouwen, “de historische voorwaarden ervoor zijn simpelweg niet meer vervuld”. Zijn hoofdpersonage sleept zich met antidepressiva door de dagen, waarin hij alle gekapseisde menselijke relaties uit zijn leven overdenkt.
Symbool voor de ondergang van het Westen zijn de Normandische boeren, kapot geconcurreerd als ze worden door de goedkopere producten uit Afrika en Zuid-Amerika. En ook hier drukken de overheden nergens op de rem. De hogere echelons in Europa worden bevolkt door mensen die, schrijft Houellebecq, “bereid zijn te sterven voor de vrije markt”. Het is een gechargeerde, maar zeer ware uitspraak. Het kan geen toeval zijn dat ook Pfeijffer tot de vaststelling komt dat alleen een indamming van de vrije markt en het vrije vervoer van personen, de facto dus protectionistische maatregelen, de enige remedie zijn tegen het woekerende massatoerisme.
Dat is echter een neutrale (en zelfs theoretische) constatering, geenszins een pleidooi voor zulke maatregelen, al was het maar omdat beide schrijvers geen enkele illusie koesteren dat die er ooit zullen komen. De enige, schamele troost is voor Houellebecq gelegen in de liefde, ook al kunnen slechts enkelingen die nog opbrengen. Maar collectief gezien is alles onherroepelijk naar de haaien: “Beschaving sterft door vermoeidheid, door weerzin van zichzelf.”
Houellebecqs hoofdpersoon mijmert meermaals hoe machteloos het individu is tegen die door het systeem gedicteerde evolutie. Daarmee verwoordt hij een gevoel dat breed leeft onder de Europese bevolking. In zijn globale analyse komt hij trouwens akelig dicht in de buurt van Spengler, die stelde dat culturen net als mensen een natuurlijke cyclus van geboorte, leven en dood doormaken. Niets is voor eeuwig, en zoals Houellebecq het puntig samenvat: het derde millennium lijkt er te veel aan voor de Europese beschaving.
Bij Tommy Wieringa worden beide elementen gecombineerd. Zijn protagonist Paul Krüzen woont in de Achterhoek en ziet vol onbegrip hoe de wereld om zich heen razendsnel verandert. Chinezen vestigen zich in zijn geboortedorp, starten handelszaken en nemen er langzaam de boel over, de metafoor voor het economische plaatje in Europa is duidelijk. Wieringa laat vervolgens zien hoe de enkeling ten onder gaat aan eenzaamheid en ontheemding in een continent dat tot in zijn kleinste uithoeken wordt overgenomen door “vreemde elementen”.
Ook hier weinig soelaas, want Paul Krüzen verschanst zich in een zwaarbeveiligde spookboerderij, waar hij ten onder gaat aan paranoia. Net als de hoofdpersonen van Pfeijffer en Houellebecq moet hij machteloos toekijken hoe de dingen zich voltrekken. Ze zijn toeschouwers geworden, zoals Europa een toeschouwer is geworden van zijn eigen geschiedenis, en daar is de bevolking zich maar al te zeer bewust van. Haast niemand koestert nog de illusie dat Europa zich met ferme hand in een bepaalde richting kan stuwen en naar een toekomst hijst die ook maar een fractie zo glorieus zou zijn als zijn verleden.
Zo moet je concluderen dat geen van de drie auteurs (van wie er twee toch niet als onheilsprofeten te boek staan) tot enige verlossing of zelfs maar een hoopvol perspectief komt; het is een nieuw soort engagement. In de traditionele zin van het woord houdt engagement in dat je een zekere stelling neemt of dat je een bepaalde toestand aanklaagt, met de expliciete of impliciete boodschap en ook hoop om daar een einde aan te maken. Dat doen deze schrijvers niet. Zij beschrijven de wereld van vandaag en ontmaskeren de mechanismen en gevaren die erachter schuilen – maar zonder een oproep tot verandering. Om de simpele reden dat ze daar niet in geloven. Het is een soort defaitistisch engagement, hoe paradoxaal dat ook klinkt.
Het meest cruciale daarbij is dat er begrip getoond wordt voor alle partijen. Zowel de bange autochtoon als de nieuwkomer op zoek naar een betere toekomst, zowel de oude, overgecultiveerde Italiaanse hotelhouder als de jonge Chinese toerist op zoek naar cultuur: hun motivaties zijn legitiem. Je kunt geen goede en slechte aanduiden, geen betere toestand die de oude, minderwaardige moet vervangen. Beide partijen hebben ‘gelijk’, waardoor het conflict onoplosbaar is en het mechanisme van wederzijdse verongelijktheid onomkeerbaar; intussen brengt de vrije, geglobaliseerde markt alles nog eens in een stroomversnelling. Vandaar het gevoel van ‘onherroepelijkheid’ dat boven de drie romans hangt.
Het is een vorm van engagement, met name het beschrijven van de wereld uit meerdere, veelstemmige standpunten, die interessanter is dan het simpele aanklagen van A ten voordele van B, of omgekeerd. Literatuur is er niet om zaken op te lossen, maar om begrip en inzicht te creëren, met name in ‘onoplosbare’ zaken. Deze drie schrijvers tonen zich betrokken bij een wereld die ze, soms expliciet, vaak impliciet, aanklagen, maar nooit zonder de legitieme motivaties van de actoren uit het oog te verliezen. Juist dat is iets wat we zo vaak missen in de huidige debatten, waar partijen zonder enig begrip of zelfs maar luisterbereidheid hun eigen gelijk verkondigen. Literatuur kan meer. In die zin zijn deze boeken ‘geëngageerde’ literatuur op haar best: een genuanceerde aanklacht waar het begrip voor de aangeklaagde in zit vervat. En vandaag de dag is die beklaagde meer dan ooit ons aller Europa.