‘Lezen vormt een serieuze bedreiging voor uw onwetendheid’, schreef de Amerikaanse zangeres Janis Ian laatst op Facebook. Mij trof de dubbele ironie. Met elk boek dat je leest groeit het respect voor alles wat je nooit zult weten. Het verwerven van kennis is een permanente les in nederigheid.
Vorige week las ik in De Limburger het stukje De kunsten en de poeplappen van Sjors van Beek. Het ging over subsidiëring in de kunsten. Vergeefs probeerde ik er achter te komen wat zijn motieven waren. Even die culturele types affakkelen, veel verder kwam ik niet. Dat de inhoud van zijn stukje kant noch wal raakt, vindt hij – daarover zo meteen meer – niet belangrijk. Wie wil er nog verveeld worden met feiten?
Van Beek vindt dat cultuurpubliek hogere entrees moet betalen, ‘net als liefhebbers van voetbal of Formule 1.’ Een curieuze vergelijking als je weet dat voetbal en autoracerij, amusementsindustrieën die gevoed worden door internationale, vaak oncontroleerbare geldstromen, veelal indirect, worden gesubsidieerd en gefaciliteerd.
Áls je de economische kaart wil trekken, bedenk dan dat de bijdrage van de cultuursector aan het Bruto Nationaal Product met 14,4 miljard euro (3,7 procent van het totaal) vele malen groter is dan die van de autoracerij (nul) en het voetbal (2,2 miljard resp. 0,34 procent) samen (bron: CBS).
Ook qua werkgelegenheid is de cultuursector veel groter, met haar 30.000 betaalde (vaste) banen. Daarnaast werken van de 1,2 miljoen zelfstandigen in Nederland er ruim 121.000 in de culturele en creatieve sector (bron: OCW).
Van Beeks stukje maakt duidelijk hoezeer de Zijlstra-doctrine de afgelopen tien jaar heeft huisgehouden. Kunst en kunstenaars worden behandeld als de pest en pestlijders, niet alleen door bestuurders en politici.
Van Beek profileert zich als liefhebber van ongesubsidieerde kunst, en noemt André Rieu, Rembrandt en Van Gogh als voorbeelden. Bij mijn weten is Rieu geen scheppend kunstenaar, maar uitvoerend muzikant, orkestleider en, vooral, ondernemer – een verrekte goeie trouwens. Van Beeks voorliefde voor Rembrandt en Van Gogh maakt hem blind voor het feit dat de eerste herhaaldelijk failliet ging en de tweede tijdens zijn leven nooit één werk heeft verkocht. Dat Van Gogh zijn postume succes te danken heeft aan het zakelijke vernuft van zijn schoonzus Jo Bonger staat minutieus beschreven in de fascinerende, gesubsidieerde biografie Alles voor Vincent van Hans Luijten.
Ook andere artistieke megasterren groeiden pas na hun dood uit tot cash cows van de toeristenindustrie. Dat, bijvoorbeeld, Michelangelo Buonarotti en Leonardo da Vinci hun talenten konden botvieren was te danken aan de ruimhartige ondersteuning door kerkelijke en seculiere overheden. Over Da Vinci gaat het apocriefe verhaal dat hij stierf in de armen van de Franse koning.
Van Beeks stukje maakt duidelijk hoezeer de Zijlstra-doctrine de afgelopen tien jaar heeft huisgehouden. Kunst en kunstenaars worden behandeld als de pest en pestlijders, niet alleen door bestuurders en politici.
Er zijn duizenden andere voorbeelden te noemen van kunstenaars en wetenschappers die onder de arm werden en worden genomen door overheden én door rijkelui die beseffen dat ze hun miljoenen niet per se in een met geblindeerde ramen op de Middellandse Zee dobberend jacht hoeven te steken. Gelukkig maar. Hun inzet is hard nodig nu de marginalisering van kunst en wetenschap de maatschappelijke onderbuik heeft bereikt – een schimmig, digitaal gevoed speelveld waar feiten en kennis van zaken het afleggen tegen de grote bek en de zucht naar het snelle applaus.
Het meest perverse is nog dat de stemmingmakers van dienst koketteren met hun onwetendheid – die daarmee de gedaante aanneemt van kwaadaardige domheid. Sjors van Beek liet zijn stukje voorafgaan door een disclaimer: ‘Veel verstand heb ik er niet van, hoeft ook niet voor een Korrel.’ Het staat er echt. Toen werd het gedrukt, en gedistribueerd.
WIDO SMEETS