Beeg aan de Orinoco

In juli ging ik voor het eerst sinds een jaar naar Limburg. Voor één dag. Om me op de cultuurshock voor te bereiden bracht ik de avond van te voren een virtueel bezoek aan Grevenbicht en navigeerde al googelend over de Maas. Ik zag de groene ogen van de uiterwaarden, ontstaan als grintgaten of slikkuilen voor DSM. We speelden vroeger altijd langs de Maas. In de winter namen overstromingen de vuilnisbelten van stroomopwaarts mee en zochten we naar speelgoed. In de zomer viel je flauw van de stank van rottende vis, met dank aan DSM, Luik en andere zuiderburen (hetgeen de ambivalentie tegenover rotzooimakende zuiderlingen verklaart!). Vaak zwom ik in die plassen of in de Maas. De overkant was ook een stuk Limburg, maar wanneer we de mensen daar begroetten, schreeuwden ze ´kaaskop´ terug. Dat verbaasde mij altijd hogelijk. Het gebied waar die plassen lagen, was genoemd naar het verbanningsoord Elba.
Ook zocht ik nog even vergeefs naar de website van Grevenbicht; die bleek `Beeg´ te heten. `Beeg´ – een heerlijk, familiair `plat´ woord. Vernam dat er een groot project wordt uitgevoerd: ‘de Grensmaas’. Ja, ik ben altijd al een grensganger geweest! Ook nu nog is de grens mijn habitat, maar vroeger was de Elba mijn domein: de uiterwaarden tussen ‘Beeg’ en ‘Obbich,’ met twee heuveltjes en een paar meertjes. Het zag er idyllisch uit, maar het was ook een stortplaats.
Met het Grensmaas-project wordt het hele gebied aan een liposuctie onderworpen. Er komt een nieuwe rivierarm tussen Maas en dijk. Terug naar de natuur, ten dienste van het gewin – eerst als stortplaats, nu voor recreatie, de nieuwe schone industrie. Limburg was steeds – ooit? – een willig slachtoffer van een vooruitgangsmaffia die kapitaliseerde op de angst voor werkeloosheid en een inkrimpende economie, “terwijl de melkkoe allang tot dolle stier was verworden” (zoals mijn peetoom zei).
Hoewel we thuis meestal Nederlands spraken, waren we toch een echte Limburgse familie. Vaak denk ik dat ik antropoloog ben geworden door dat specifieke grensgevoel. Tegenwoordig reis ik vaker naar Zuid-Amerika: ‘het Zuiden’ heeft voor mij altijd een bijzondere affectieve waarde gehouden. Vroeger was dat Limburg, maar het werd een steeds inclusiever term, de passages van het leven begeleidend. En hoewel ik op nog zuidelijker plekken ben geweest, is Venezuela voor mij het ‘het diepste Zuiden’ geworden. Aan de Orinoco voel ik me bijna net zo thuis als waar ik vroeger thuishoorde. En daar ver weg, in het land van `indianen,´ waan ik me dicht bij het oorspronkelijke kindse Utopia: eindelijk El Dorado gevonden, het woeste Elba hervonden. Maar Limburg blijft voor mij toch altijd een beetje `bronsgroen,´ een landschap van jeugd en nostalgie. “Wooh mien mojer mich geljaert hêt óm te laeve, vult ut laeve nondedju neet mit!” zoals het liedje ging (met de maar al te ware regels “want vur zeen van romantiek bekans vergaêve”).

BART DUIJSENS

‘Bartholomeus’ Duijsens (Grevenbicht, 1956) studeerde culturele antropologie en begon tien jaar geleden ‘Fundación Interchange’ die onafhankelijk antropologisch onderzoek in de zuidelijke hemisfeer (www.fundint.nl) propageert. Hij produceerde twintig cd’s, en maakte de dvd’s ‘Going Native in Venezuela’ en, over Cuna, ‘Full moon in Santiago’. Duijsens speelt in de wereldmuziek-band Merusa All Stars (voorheen Limbabwe Blue) met liedjes als ‘Maas, wo sjtruimpste haer!?’ en ‘Maedje’. Hij heeft twee dochters in Caracas.
Expats is een estafettecolumn. De volgende deelnemer is Joy Arpots.