“Ik wil beproeven naakt te zijn.” De hartenkreet van Paul van Ostaijen in het Berlijn van de roerige jaren twintig. Brandpunt van revoluties, ook in kunst en cultuur. In november 1918, de maand van de wapenstilstand, was hij vanuit Antwerpen naar de Duitse metropool gevlucht. Eenzaam, hij miste zijn vrienden, ontbeerde de liefde, had geen geld en was getraumatiseerd door het geweld van de oorlog en zijn activistische politieke verleden. Hij was net twintig en werkte aan gedichten voor de bundels Bezette stad en De feesten van angst en pijn, avantgardistische verzen waarin de poëzie opnieuw werd uitgevonden.
“Ik wil bloot zijn en beginnen.” Totaal isolement. Van Ostaijen was vervreemd van zijn dadaïstische en expressionistische kompanen. Overgeleverd aan zichzelf, vertwijfeld over de wereld, de kunst en zijn idealen op zoek naar de kern van wat hij zeggen en maken wilde.

“Ik zal beginnen mijn débacle te geven.” Daar begint het, aan de afgrond. Zonder poespas en verfraaiing tot de kern geraken. Dat kon alleen in kale woorden, handgeschreven, in zeven aardse kleuren, in vrije regelval, op bevlekt papier, inhoud en vorm vallen samen. Niks geen verzorgd drukwerk, het woord op zichzelf diende de directe afspiegeling, de uitdrukking van de getormenteerde ziel te zijn. De feesten van angst en pijn werd zo de definitieve vorm van verbijstering en schrijffurie.

Compromisloos in inhoud en vorm. Neem Franz Schubert. Op zijn eenendertigste componeerde hij de liederencyclus Die Winterreise. Mentaal even geradbraakt als Van Ostaijen, uitgeleefd, ziek, miskend, vol liefdesverdriet en twijfels. Muziekhistorici menen te weten dat zijn stem “onvast” was toen hij de liederen in zijn laatste levensjaar zijn vrienden in het café voorzong, en zijn pianospel was “waarschijnlijk nog middelmatiger dan anders”. Maar de liederen klonken zo schrijnend en angstaanjagend, de fundamentele doods- en levensangst, de twijfel aan werking en waarde van zijn kunnen, was zo ongegeneerd blootgelegd, dat het zijn vrienden verbijsterde.

Die Winterreise was een feest van angst en pijn.

De Philharmonie Zuidnederland nodigde uit voor een Schubertiade. De schouwburgen van Maastricht en Eindhoven waren volgelopen voor vermaarde ensembles en voor de filharmonie zelf, onder leiding van Philippe Herreweghe. Prachtige muziek gebracht op het allerhoogste niveau. Cerebraal genieten, het knetterde in het brein. Maar naarmate de dag vorderde vervlakte de euforie, niet alleen op momenten dat de inzet bij de musici taande of de kwaliteit van de composities iets minder was. Wat ik hoorde en zag was deftige seriositeit, uiterste stilering en veel ernstig gespeelde bezieling. Wat ik miste was authenticiteit. Schubert. Hartstocht en speellust.
Vooral bij de uitvoering van Die Winterreise ging het wringen. In die liederen sublimeert een diepongelukkige waanwijze zijn liefde in ijzingwekkende verbeelding en ervaart dat dit niet werkt: zijn kunst kan mee met de orgelman. Wat blijft daarvan over in een concertzaal waar achthonderd nette mensen devoot luisteren naar subtiel, geconcentreerd pianospel en dito zang waar alleen gewijde zwaarte telt, zuiverheid van de toon, geserreerde dictie, streven naar perfectie? Alles volgens de regels, emotie tot in de finesse geësthetiseerd, begeerte in pak en lakschoenen, beschaafd vermaak. Angst en pijn op de maat van fijnbesnaarde estheten voor wie kunst het spel is dat een ‘heile Welt’ representeert.

Kunst is een gevecht om de kern te raken. Die kern is niet de hoogste kwaliteit van de uitvoering. Perfectie is subliem uiterlijk vertoon. Ze imponeert, maar is zielloos voor de argeloze, of de getroebleerde, de meedogenloze, nieuwsgierige of de nieuwe, de jonge luisteraar. Inderdaad, de zaal zat vol oude mensen. Decennia luisterervaring. In aanbidding.
Misschien moet Die Winterreise eens de tempel uit, de kroeg in. Tekst en muziek kunnen wel tegen een stootje. Barbarenopvatting, ik weet het, maar hoe anders deze hybride hartenkreet weer een feest van angst en pijn te maken?

Muziek, poëzie, het gaat om zielsverwantschap, niet om verstandsgemeenschap. In gezelschap intens beleven van wat waar en goed is, het kwam er niet echt van in het theater. Geen Van Ostaijen-urgentie.