Het Parijse licht
“Ja ja, burgers en buitenlui, hooggeboorde en deftig gepandjesjaste heeren kunstenaars, hier is het, het Leven, het levende werk, het tintelende, spetterende!”, ronkte de Telegraaf in 1907 over het werk van Jan Sluijters. In zijn ‘wilde jaren’ tussen 1904 en 1914 ontworstelde Sluijters zich aan de academische schilderkunst en stortte zich in het bruisende Parijs. De weerslag ervan in zijn werk was evident: geen oudtestamentische taferelen meer in vijftig tinten bruin, maar uitbundige feesten onder kroonluchters van kunstlicht in een palet van levenslustige kleuren.
Jan Sluijters, in 1881 geboren in Den Bosch, is één van de drie Brabantse kunstenaars aan wie het Noordbrabants Museum regelmatig tentoonstellingen wijdt. De andere twee, Jheronymus Bosch en Vincent van Gogh, genieten wereldfaam. Sluijters is vooral belangrijk als voortrekker van de moderne kunst in Nederland.
De expositie opent met een schilderij dat nog geheel voldoet aan de regels van de academie waar hij werd opgeleid: een Bijbelse voorstelling, donker en dramatisch. Geschilderd in 1904, twintig jaar ná de kleurexplosies van Van Gogh, en gelijktijdig met de waterlelies van Monet. Nog steeds stonden de academies met de rug naar die nieuwe ontwikkelingen en gingen stug door met het doceren van de klassieke kunstbeginselen.
Sluijters won met zijn schilderij de Prix de Rome, en mocht vier jaar lang door Zuid-Europa reizen, studeren en schilderen. Hij vond Rome saai, week van het door de academie opgelegde reisschema af en trok naar Parijs. Daar dompelde hij zich onder in het werk van de impressionisten en hun navolgers, de fauvisten, die met felle kleuren schilderden. Zijn gepandjesjaste docenten waren er allesbehalve blij mee, zo blijkt uit geëxposeerde brieven. Sluijters trok zich er niets van aan en ging door met zijn zinderende schilderijen van dans en licht.
Terug in Nederland stak hij andere Nederlandse kunstenaars aan met het Parijse licht. Korte tijd schilderden hij, Piet Mondriaan en Leo Gestel landschappen in sterk verwante stijlen, vol van kleur. Mondriaan vervolgde zijn weg via het kubisme naar de volledige, uitgebeende abstractie. Sluijters niet: zijn kubistische probeersels zijn even enthousiast als onbeholpen. Hij bleef uiteindelijk realistisch schilderen, maar zijn kleurenpalet bleef altijd de tinteling van zijn Parijse jaren behouden.
Jan Sluijters – De wilde jaren. Van 17 november t/m 7 april in het Noordbrabants Museum in Den Bosch. hnbm.nl
Gerardus van Mol
Door een akelig toeval belandde Gerardus van Mol in de fotografie. In 1953 overleefde hij een zwaar bedrijfsongeval toen hij, werkzaam op een steenfabriek, onder een container met leem belandde. Zijn collega’s dachten dat hij dood was, maar Gerardus opende de ogen en vroeg om een sigaret.
Na een lange revalidatie herstelde hij wonderwel, maar door zijn beschadigde rug kon hij niet meer werken. Om iets onder handen te hebben, volgde Gerardus een schriftelijke cursus fotografie en al gauw waren zijn foto’s over de hele wereld te zien, in tijdschriften en op exposities.
‘De Rembrandt onder de fotografen’ kopte het Eindhovens Dagblad in 1983, een parafrase van een bericht in een Australische krant – het nieuws komt vaak met een omweg tot ons. Sindsdien volgt de Bossche archivaris Jac. Biemans de verrichtingen van Gerardus van Mol (Eindhoven, 1928), eerst van enige afstand, later van nabij. Exposeren deed hij zelden. In 2003 werd Gerardus (zijn artiestennaam, eigenlijk heet hij Gerrit) vanwege zijn 75e verjaardag geëerd met een expositie in de kelder van het stadhuis.
Zijn foto’s gingen de wereld over, zijn onderwerpen vond Gerardus in een straal van twintig kilometer rondom zijn huis. Op zijn fiets trok hij door het Brabantse landschap, en documenteerde de naoorlogse jaren. Hij fotografeerde landschappen en boerderijen, de meeste indruk maakten zijn expressieve foto’s van plattelanders met klinkende namen als Sjo en Marinus de Bresser, Grard Sientje en de kunstenaar Teun Gijssen.
In zijn arbeidershuisje in Eindhoven bewaart Van Mol nog steeds de ruim 9000 internationale acceptaties die hij kreeg; zo vaak is zijn werk getoond. Hij won er 1250 onderscheidingen mee, zegt Biemans die zich steeds meer om het oeuvre is gaan bekommeren.
Om dat oeuvre ook voor de toekomst te bewaren en de context ervan in kaart te brengen, vroeg Biemans aan Van Mol wat hij zou denken van een boek en een expositie, ter viering van zijn 90e verjaardag. “Dat zou geweldig zijn”, antwoordde de bescheiden fotograaf. Boek en expositie zijn nu te zien in de Pennings Foundation in Eindhoven, naar eigen zeggen de oudste in fotografie gespecialiseerde galerie van Nederland.
Brabant wereldwijd. De fotografie van Gerardus van Mol. Van 16 december t/m 20 januari bij de Pennings Foundation in Eindhoven. penningsfoundation.com
Eén podium, vier klavecimbels
De meeste klavecimbelconcerten van Johann Sebastian Bach worden – nog steeds – op piano gespeeld. Zoals daar zijn: de befaamde Goldberg Variaties, van Glenn Gould en talloze andere grote pianisten. Dichter bij huis hebben we de J.S. Bach Box waar pianist Ivo Janssen alle klaviercomposities van de componist bij elkaar heeft gebracht.
Volgens kenners is het mogelijk dat Bach aan het einde van zijn leven een piano(forte) in huis had, toch heeft hij nooit pianomuziek geschreven. Zeker is dat hij een van de eerste componisten was die het klavecimbel liet soleren, en daarmee de basis legde voor de latere pianoconcerten van de grootheden die na hem kwamen, zoals Haydn, Mozart en Beethoven.
In totaal schreef Bach dertien concerten voor klavecimbel – en andere instrumenten. Vergezeld van andere muzikanten, onder wie meestal familieleden, bracht hij ze zelf ten gehore in cafés in Leipzig. De schoorsteen moest roken, zowel bij de muzikanten van het plaatselijke Collegium Musicum dat hij leidde, als in zijn eigen huis.
Bachs klavecimbelconcerten ontstonden tussen 1728 en 1740. Hij had drie grote en een klein klavecimbel in huis, en een spinet. Als vernieuwer van het genre schreef hij tussen 1728 en 1740 drie concerten voor twee klavecimbels, twee voor drie klavecimbels en een beroemd geworden concert voor vier klavecimbels. De concerten voor drie en vier klavecimbels voerde hij meestal uit met zijn zoons, net als hij begaafde muzikanten.
In een tijd waarin de piano het heeft overgenomen van het klavecimbel komt het nog zelden voor dat er vier klavecimbels op één podium staan. Toch staat dat op 20 januari in Den Bosch te gebeuren. Dan beklimmen Jacques Ogg, Antonio Piricone, Claudio Ribeiro en Sungyun Cho het podium van de Willem Twee-concertzaal om met het Collegium Musicum Den Haag het Vijfde Brandenburgse Concert en het Concert voor twee blokfluiten en klavecimbel uit te voeren.
Jacques Ogg is één van de solisten. Hij heeft als hoofdvakleraar aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag tal van succesvolle klavecinisten opgeleid, zoals de drie solisten die hem vergezellen. Als laatste wordt het BWV 1065 voor vier klavecimbels uitgevoerd, een transcriptie van een werk van Vivaldi. Ondanks zijn genialiteit gebruikte Bach met grote regelmaat thema’s uit composities van tijdgenoten.
Negen klavecimbelconcerten van Bach, uitgevoerd door Collegium Musicum Den Haag. Op 20 januari vanaf 11.00 uur bij Willem Twee in Den Bosch. willem-twee.nl
Richard, Peter en Dmitri
De instrumentale Wagner, daar was Peter Tsjaikovski van gecharmeerd. Niet van diens zangstemmen, ze harmonieerden niet echt met de orkestratie, vond hij. Toch had Wagner veel invloed op de composities van Tsjaikovski. Die zou zijn Vierde Symfonie nooit zo hebben geschreven als hij zich niet de Wagneriaanse methodiek van Leitmotive had eigen gemaakt.
Dat de twee componisten nu zijn verenigd op de eerste cd van de Philharmonie Zuid-Nederland hebben ze te danken aan de dirigent van het orkest, Dmitri Liss. De Rus staat bekend om zijn gloedvolle vertolkingen van het werk van zijn landgenoot, de Philharmonie Zuid-Nederland doet onder zijn leiding intussen niet anders. “Vanaf de eerste noot stak Liss de brand in het orkest en hield de vlammen met zijn karakteristieke, grote, vibrerende slag tot de laatste minuut gaande”, schreef muziekrecensent Maurice Wiche in De Limburger over Liss’ interpretatie van Tsjaikovski’s Vierde. Het applaus na afloop was dienovereenkomstig.
De Vierde Symfonie wordt op de cd voorafgegaan door Wagners Vorspiel und Liebestod, uit de opera Tristan und Isolde, het hartstochtelijke liefdesverhaal waarin de componist zijn onmogelijke, want buitenechtelijke liefde voor Mathilde Wesendonck verwerkte. De Leitmotive in dit voorspel zijn terug te voeren tot personages of emoties, het kan dus ook zonder zang. Zo voert de Philharmonie het ook uit, het stuk kan het goed hebben. Tsjaikovski, die ooit schreef “dat de muziek weinig belang hecht aan wat door de personages wordt gezongen”, zou tevreden zijn.
De CD verschijnt bij het vijfjarig bestaan van de Philharmonie Zuid-Nederland. In die periode heeft het fusieorkest, ondanks alle hobbels en tegenwerking (door het Brabants provinciebestuur), met een klinkende staat van dienst bewezen dat het vermaledijde samensmelten van het Brabants Orkest en het LSO indertijd misschien toch zo’n gek idee niet was.