In 1898 kocht architect Victor Horta een groot perceel in de Amerikaansestraat in Brussel. Hij bouwde er twee huizen, rechts een atelier, links de vertrekken van een mislukt huwelijk. Bezoekers komen er nu binnen als ongenode gasten, merkt AN OLAERTS. “Ammehoela dat de architectuur van Horta van voorbijgaande aard is”
De man aan de kassa van het Hortamuseum is niet vriendelijk. Hij ontvangt de mensen niet. Hij wijst en français naar de pictogrammen. Dit moet. Dat mag niet. Foto’s nemen is verboden. Tegen de regels laat ik mijn telefoon, die verplicht uit moet, in mijn jas zitten.
Gelukkig is de stijl van Victor Horta overdonderend. Zet één stap binnen in zijn huis en je ben alles vergeten: het gejakker van de stad, de vieze tramhaltes onder de treinsporen van Brussel Midi en de oppervlakkigheid van alles zo goedkoop mogelijk anno 2019.
Er is veel koper in de trappenhal en wit marmer met aders en roze strepen. Het glas-in-lood op de overloop is rood gevlamd in Amerikaans Tiffany. Het plafond heeft welfsels en ribben als een kathedraal. Geen echte kathedraal natuurlijk. Daarvoor was Victor Horta te vrijzinnig en modern. Hij was een man van zijn tijd.
In de jaren 1900 kwam de industrie op. Er werden industriële panden ontworpen met nieuwe materialen, metalen constructies. Het portiek van het Hortahuis is helemaal opengewerkt en wordt gedragen door zuilen aan de zijkant. In het linkerzuiltje heeft Horta een radiator verwerkt, om de kou van de trappenhal te breken. Het is slim, verrassend en comfortabel.
De trapleuning, uiteraard vergeven van art-nouveaukrullen, neemt je met zweepslagen mee naar boven. O ja, niet vergeten om op de klink van de dubbele deur naar het atelier te letten. Het is een rundskop, sierlijk en eenvoudig tegelijk. Misschien is het bucolisch bedoeld, als een ode aan het simpele leven. Zelf zei hij ooit: “Zolang de observatiegeest niet wordt gevormd door tekenen naar de levende natuur, zal er geen architectuur zijn.”
Mij valt vooral de dubbelzinnigheid van Victor Horta op. Zijn vader was schoenmaker in Gent. Het gezin telde twaalf kinderen. De kleine Vic hield van muziek, maar werd van het conservatorium gezwierd wegens zijn gebrek aan discipline. Toch had hij in 1898 al zo veel geld dat hij twee huizen kon bouwen in Brussel, met alles erop en eraan. Plus een muzieksalon. Kosten noch moeite werden gespaard!
In zijn Mémoires schrijft hij: “Dit is mijn meesterwerk. Ik had niet alleen mijn handen vrij. Daar stond ik namelijk altijd al op. Maar ik kon ook vrij over mijn budget beschikken. Als ik mijn prognoses en redelijke middelen te buiten ging, moest ik enkel mezelf verwijten maken. Nog een geluk dat ik dit niet voor een klant had gedaan, want ik maakte een misrekening die mij duur kwam te staan.”
Met die misrekening bedoelt Horta de witte geglazuurde bakstenen in de woonkamer. Die waren oorspronkelijk bedoeld voor de achtergevel van het huis. Maar die werd bepleisterd; het peperdure emaille werd gebruikt als bekleding voor muren en plafond van de eetkamer. In zijn Mémoires noteert hij: “Ik kwam op het idee de stenen voor de bouw en de decoratie van mijn eetkamer te gebruiken. Om eetbaar te worden moest het gerecht overgoten worden met een dure saus. Ik had heel mijn benedenverdieping goedkoper kunnen bekleden met fijn marmer.”
Het zijn dingen die je in het Hortamuseum niet te weten komt. Je voelt de spanning die op de architect zat in zijn huis. Maar de informatie die het museum geeft, blijft steken in techniciteit en bouwkunde. Helemaal in het begin krijg je als bezoeker een animatiefilmpje gepresenteerd over Victor Horta (1861-1947). Het is mooi gemaakt, maar het tempo ligt te hoog. Misschien omdat het Hortamuseum zo populair is en het Hortahuis niet gebouwd is om zoveel bezoekers te ontvangen. Het wringt tussen wonen en toerisme. Je mag maximaal met vijftig mensen tegelijk binnen en dus moet het vooruitgaan in de Amerikaansestraat.
Het biografische filmpje schiet voorbij. Er zijn weinig foto’s van Victor Horta bewaard, maar je ziet zijn blik veranderen. Toen hij jong was, glansden zijn ogen. Er zat goesting in die man. Maar in twee, drie portretten sluipt de bitterheid binnen. Op het einde is alle sprankel verdwenen.
Hij verkocht zijn archief per kilo, als oud papier. Omdat hij geen plaats had om alles te bewaren. En ook omdat hij het moe was om zijn werk voortdurend te verantwoorden. “Mijn architectuur is niet gericht op het creëren van een stijl. Mijn architectuur wil gewoon de uitdrukking zijn van mijn smaak en mijn capaciteiten”, schreef hij. “Mijn architectuur is eerder van voorbijgaande aard dan dat ze duurzaamheid nastreeft… Om gelukkig te zijn, had ik niet meer nodig dan de warmte van stenen.”
Het zijn vreemde opvattingen. Er schort iets aan. Er zit een breekpunt in dit huis. De woonkamer is een juweel. Je kan niet anders dan ervan onder de indruk zijn. Ammehoela dat de architectuur van Horta van voorbijgaande aard is! Maar op de slaapkamer van zijn dochter hangt een portret van het meisje. Simone heette ze, ze was elf jaar toen ze met vader en moeder naar hier verhuisde. Ik weet niet waarom, maar het is zo’n verdrietig lijstje, met dat kind erin. Het Hortamuseum besteedt er geen aandacht aan.
Hoe meer ik achteraf over Victor Horta lees, hoe slechter het museum wordt. Het is geen museum. Het is een huis, prachtig gerestaureerd, zonder meer. Maar ik lees verder en bereik het punt dat ik nog eens op bezoek wil. In de grote biografie van Victor Horta ( Michèle Goslar heeft er twaalf jaar aan gewerkt) staat dat het Hortahuis de problemen van een echtpaar moest oplossen. Mevrouw Horta klaagde over de afwezigheid van haar man. Door in de Amerikaansestraat aanpalend zijn atelier te bouwen, wilde Victor Horta dichter bij zijn echtgenote en dochtertje komen. Hij ontwierp de panden op maat van ieders wensen en karakter.
Helaas! Ze woonden er nog maar pas of de gevierde architect vond een stapeltje brieven waarin te lezen viel hoe zijn vrouw overspel pleegde. De bitterheid van Victor Horta was groot. Een jaar na de scheiding trouwde hij met de turnlerares van Simone, een Zweedse die gek was op luxe en vastbesloten was om het hart van de architect te veroveren, aldus Michèle Goslar in de biografie. Het tweede huwelijk was evenmin een succes.
Ik stond me op de tweede verdieping van het Hortahuis te verbazen bij de echtelijke sponde. Links sliep Horta, want links zat immers een deurtje ingewerkt in de lambrisering. Het verborg een pissijn. Het deurtje aan de rechterkant van het bed was gesloten. De architect bedacht het voor Pauline Heyse, zijn jeugdliefde uit Gent. Het is gênant. Zou Victor Horta het appreciëren, al die cultuurliefhebbers in slierten door zijn slaapkamer? Ook al heeft hij er zelf niet vaak geslapen. Tegen zijn studenten zei hij: “Ieder uur slaap is een uur van uw dood. Zorg ervoor dat u een stevige fysiek hebt om onvermoeibaar te kunnen werken; verdubbel of verdrievoudig het aantal werkuren per dag. Ik heb meer dan 18 à 20 uur per dag gewerkt en kijk hoe ik ben op mijn 78ste.”
Toen de architect overleed, schreef een journalist in Le Soir: “Victor Horta stierf op 9 september 1947 in de namiddag, op 86-jarige leeftijd. Hij vocht twee weken tegen de dood. Zijn stevige gestel verlengde zijn doodstrijd.”
Hortamuseum, Amerikaansestraat 25, Brussel (Sint-Gillis) hortamuseum.be