‘Wat je ziet, is wat je weet’. Zes woorden van onbekende herkomst op een rondslingerend stukje papier.  

Ingewikkeld? Misschien helpt een omkering: waar je geen weet van hebt, zie je niet. Zonder kennis kun je naar iets kijken tot je een ons weegt, het brengt je niet veel verder.

Voorbeeld. Bijgaande foto staat sinds juli op mijn bureaublad. Ik ken het landschap, en weet wie het menneke op de foto is. Die kennis geeft een voorsprong.

Laten we die kennis delen, te beginnen bij het menneke. Hij heet Duuk en is bijna twee; de foto is genomen door zijn vader. 

Dan het landschap. Ik ken het, als mijn broekzak. 

Die kennisvoorsprong verdampt als we samen verder kijken, over de frêle schoudertjes van Duuk, het landschap in. Het perspectief doet me denken aan Der Wanderer über dem Nebelmeer van Caspar David Friedrich, een schilderij uit 1818 dat de mens – ik vat hier een halve boekenkast samen – anders naar de natuur heeft laten kijken. 

U denkt wellicht wat anders – maar wat ziet en denkt de kleine Duuk? We kunnen er hooguit naar gissen. Ziet hij in de verte een glimp van het meer? Of kijkt hij vooral naar het gras en denkt aan de grasmaaier die zijn vader zo meteen tevoorschijn zal halen. Duuk is namelijk helemaal gek van grasmaaiers.  

Uit zijn gefixeerde houding (let op de handjes) kunnen we aflezen dat hij bang is om van het krukje te vallen. Wij zijn geneigd te denken dat hij onder de indruk is van wat hij ziet. In beide gevallen kan het zijn dat hij bezig is met, zoals dat tegenwoordig heet, het aanmaken van herinneringen. Die hij later, bij het zien van vergelijkbare beelden, verder zal uitdiepen.

Waarom ik al die foto’s bewaar? Omdat opslaan minder tijd kost dan weggooien

Zal die beeldbank in zijn hoofd uit authentieke waarnemingen bestaan, of uit foto’s van die waarnemingen? Zal hij leren nadenken over wat hij ziet, of blijft het bij het opslaan van de beelden – mogelijk gefotografeerd met een implantaatlens in zijn ogen? 

Ik kijk in de beeldbank van mijn smartphone, er zitten bijna 18.000 foto’s in. Op een paar tientallen na ga ik ze nooit meer zien, laat staan gebruiken. Waarom ik ze dan toch bewaar? Omdat opslaan minder tijd kost dan weggooien. 

De ontelbaar vele foto’s die we met zijn allen maken parkeren we in de cloud – die natuurlijk geen wolk is, maar een keten van energievretende datacenters die elk jaar 6,4 megaton CO2 de lucht inblazen. Da’s best veel. Ongeveer de helft van de cloud bestaat uit dark data: onbekende dan wel overbodige kennis. Onzin dus, maar wel goed voor 3,2 megaton CO2 uitstoot. 

Het fijne van de cloud is dat er in ons hoofd genoeg ruimte blijft voor authentieke herinneringen. Ik kan niet wachten op de dag dat ik de vroege twintiger Duuk zal vragen wat hij zich herinnert van dat moment in 2023, op dat metalen krukje in dat immense landschap. Zit die grasmaaier in zijn hoofd, het gras dat nodig gemaaid moest worden, of toch het spiegelende meer in de verte? Kan hij zich het moment herinneren, of heeft de foto de herinnering verdrongen?

Wat ook kan: dat foto noch moment het tot herinnering hebben geschopt.

Een andere, intrigerende vraag: zit de foto, nu op mijn bureaublad, tegen die tijd nog wel in míjn herinnering?