Filmmaker Frank Scheffer beschouwt zichzelf als een ambachtsman. Met A Labyrinth of Time, een monumentaal portret van de 100-jarige Amerikaanse componist Elliott Carter, heeft hij naar eigen zeggen zijn proeve van bekwaamheid afgelegd. “Ik heb mezelf nooit gecorrumpeerd door entertainment te maken.”
Frank Scheffer denkt nooit aan het publiek
Hij kan zelf geen noten lezen, maar verwierf internationale faam met documentaires over vernieuwende componisten als Frank Zappa, Edgard Varèse, John Cage, Brian Eno en Karlheinz Stockhausen. Hoe zit dat? In zijn krappe etagewoning boven een buurtcafé in de Amsterdamse Jordaan gaat Frank Scheffer (Venlo, 1956) op zoek naar het antwoord.
“Mijn vader was vertegenwoordiger van Douwe Egberts.” Lachend: “Dat verklaart waarschijnlijk waarom ik tot de dag van vandaag Drum rook. Ik had lieve ouders en een rustige jeugd maar wilde ontsnappen aan dat benauwende, provinciale milieu. Venlo was me in de jaren zeventig veel te gemoedelijk. Vlak voor mijn toelatingsexamen voor de Kunstacademie in Maastricht kwam ik op een terras op het Vrijthof tot het besef dat ik helemaal geen schilder wilde worden. Ik was idolaat van muziek en film. Een jaar eerder had ik Pantserkruiser Potemkin gezien, de klassieke film van Sergej Eisenstein, en was diep onder de indruk. De montage vond ik fenomenaal, deed me denken aan het ritme van muziek.
Later heb ik vele uren doorgebracht in de bibliotheek van het Amsterdamse Filmmuseum om Eisensteins innovatieve montagelessen te bestuderen. Op dat Vrijthofterras realiseerde ik me dat beeldende kunst veel te statisch is voor mij. Ik wilde iets doen met bewegende beelden. Films maken. Het toelatingsexamen heb ik aan me voorbij laten gaan.”
Wanneer ontdekte je Frank Zappa?
“Op mijn dertiende kreeg ik met Sinterklaas een elpee van Ekseption. Een paar weken later heb ik die in het fietsenhok van school geruild voor We’re Only In It For The Money van Frank Zappa & The Mothers Of Invention. Dat was een explosie. Die plaat heeft mijn leven een beslissende wending gegeven. Op de binnenkant van de hoes staat een citaat van Edgard Varèse: “The present day composer refuses to die.” De volgende dag ging ik bij Dom van den Berg een plaat van Varèse kopen. Ik was opnieuw met stomheid geslagen: ‘What the fuck is this?’!
Het mysterie in Varèses muziek is altijd een drijfveer voor mij geweest. Ik heb inmiddels diverse films over Zappa gemaakt en leg nu de laatste hand aan een grote documentaire over Varèse. In retrospectief is het één grote cyclus. Wonderlijk, vind je niet?”
Wat was je allereerste muziekfilm?
“In 1975 heb ik een montage gemaakt van Super 8-materiaal. Op het geluidsspoor heb ik muziek van Varèse gezet. Dat was mijn eerste filmisch experiment. Helaas is het filmpje verdwenen. Tien jaar later heb ik een videoclip gemaakt van het nummer A Day van de band Clan of Xymox. Ik vond dat onbevredigend. Je maakt zo’n drie minuten durend clipje met bloed, zweet en tranen en na een paar weken MTV is het weg. A waste of time.”
Hoe heb je het vak geleerd?
“Ik ben maar liefst drie keer afgewezen op de Amsterdamse Filmacademie. Mijn Limburgse komaf is daar debet aan. Als ik mijn mond open deed, zag ik ze mijn naam al doorstrepen. Als alternatief wilde ik een jaar door Marokko reizen, maar dat vonden mijn ouders niet zo’n geweldig idee. Ze hebben me toen op de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven geplaatst, waar mijn oom Har Scheffer, de kunstenaar, docent was. Ook heb ik een jaar op Psychopolis, de Vrije Academie in Den Haag, gezeten waar ik les kreeg van de experimentele filmer Frans Swartjes. Daar is trouwens mijn liefde voor de Bolex, een ouderwetse opwindcamera, geboren – mijn Stradivarius. Toen ik in Amsterdam voor de derde keer nul op het rekest kreeg heb ik de toenmalige directeur Anton Koolhaas gebeld en gezegd: “Zo kan het niet langer.” Toen ik hem tijdens een persoonlijk onderhoud dat Varèse-filmpje had laten zien, beloofde hij me een plek in het volgende schooljaar.”
Je wilde dus per se filmmaker worden?
“Ja, hoewel ik vind dat muziek de rijkste kunstvorm is die er bestaat. Ook de schilder Kandinsky, die zich liet inspireren door de atonale muziek van Schönberg, beweert dat in zijn essay Über das Geistige in der Kunst. Als je niet enkel wilt reproduceren maar werkt vanuit een innerlijke noodzaak, dan geeft muziek je de grootste vrijheid. Muziek is de meest immateriële kunstvorm. Kunstenaars uit andere genres kijken met afgunst naar de onbegrensde vrijheid van de componist.”
Hoe ga je te werk als documentairemaker?
“Ik analyseer de muziek, wil haar ziel doorgronden, de structuur determineren. Mijn bevindingen transformeer ik vervolgens naar mijn film. Het karakter van de muziek bepaalt de structuur en stijl die ik hanteer. Principiële transformatie, noem ik dat. Muziek van vernieuwende twintigste-eeuwse componisten is gebaseerd op tijd, geheugen, ritme en structuur. Het medium film kent hetzelfde ordeningsproces. In feite heb ik het vak dus geleerd van avant-gardisten als John Cage en Karlheinz Stockhausen.
Waarom niet van Mozart of Bach? Om de eenvoudige reden dat er toen nog geen film bestond. Wat ik doe is te vergelijken met het afpellen van een ui, schil voor schil, totdat je bij de kern terecht komt. Een ui pellen brengt je ook in tranen. Om een meesterwerk te maken moet je in jezelf iets provoceren waar je op moet antwoorden. Dan krijg je de hoogste vorm van kunst. Ik ben altijd op zoek naar diepere lagen. Stockhausen, Cage, Carter, Berio, Boulez, Stravinsky, Schönberg en Mahler zijn mensen die muziek op zo’n niveau hebben gemaakt dat ik daar graag op wil antwoorden. Elk van mijn films is een impregnatie van mijn ‘zijn’, mijn existentie, het vormt een stuk van mijn persoonlijkheid.”
Je film over Elliott Carter is doorspekt met 20e eeuwse ijkpunten als Hitler-Duitsland, de bouw van de Muur en de aanslagen van 11 september. Toch hebben de close-ups van Carter, geconcentreerd werkend aan zijn tafel, de meeste zeggingskracht.
“Ja, het mooiste is als hij zich niet bewust is van de aanwezigheid van de camera. Dat zijn de meest pure momenten. Ik ken hem al 25 jaar en daarom vertrouwt hij mij volkomen. Carter, hij wordt 11 december honderd jaar, is de meest sympathieke mens die ik ken.”
Hoe heb je John Cage leren kennen?
“Ik heb hem geïnterviewd in juni 1982, toen hij hier was voor het Holland Festival.
Zonder enige voorkennis, ik wist niet wie hij was. Dat vond hij prachtig, een gesprek zonder vooringenomenheid. Ook de ontmoeting met John heeft mijn leven veranderd. Hij gaf me zo’n inspiratie. Ik beschouw hem als de belangrijkste kunstenaar van de tweede helft van de vorige eeuw. Een filosoof die iedereen heeft beïnvloed, ook degenen die dachten niet door hem beïnvloed te zijn.”
Je wordt gezien als de beste muziekfilmmaker ter wereld. Wat vind je daarvan?
“Daar vind ik helemaal niks van. Het enige dat ik kan zeggen is: ik probeer films te maken, op een integere manier, die mijn fascinatie tot uitdrukking brengen. Ik denk nooit aan het publiek. Ik wil consciëntieus die ui afpellen, heb mezelf nooit gecorrumpeerd door entertainment te maken. In deze tijd van goedkoop populisme, waarin mijn films als te intellectueel worden bevonden, moet ik tegen de stroom in roeien. Mijn films zijn niet altijd even eenvoudig, maar mocht ik erin slagen om iets van geestelijke verrijking over te brengen dan ben ik zeer gelukkig.”
Waar ben je op dit moment mee bezig?
“Ik werk aan een film over de Iraanse dirigent/componist Nader Mashayekhi die in Teheran een nieuw symfonieorkest heeft opgericht. Ook zo’n muziek- en filmfanaat. We hebben allebei jarenlang met hetzelfde boek in onze broekzak rondgelopen: Sculpting in Time van de grote regisseur Tarkovsky. Daarna begin ik aan een grote film over China, een driedelige zoektocht naar de Chinese identiteit. Over een jaar of zeven hoop ik mijn eerste speelfilm te kunnen maken.
Ik heb altijd interesse gehad voor het oosterse denken. Mijn peetoom was zeekapitein en die stuurde op mijn verjaardag een ansichtkaart uit China. Dat vond ik fascinerend. In 1982 maakte ik al een film over de Dalai Lama. Iedere e-mail die ik verstuur eindigt standaard met de regel: Happy is one who knows samsara and nirvana are not two. Niet het paradijs is het uiteindelijke doel maar het proces, de weg ernaartoe. In het westen denkt men over tijd en verandering op een lineaire manier. In het oosten is het denkpatroon cyclisch, zoals in de natuur met zijn jaargetijden. Dat levert zoveel meer op. De westerse moderne kunst zit in een enorme malaise. Hoe kun je verder als alles al afgebroken is? In China kun je het werk van een meester die je vereert herschilderen om zijn ervaringen te beleven. Dat wordt daar gezien als een hoog goed. Hier word je in de gevangenis gestopt. Ik word kotsmisselijk van de banale oppervlakkigheid die ik tegenwoordig in Nederland aantref.”