Karrenvrachten met kritiek krijgt staatssecretaris Halbe Zijlstra over zich heen over de meest ingrijpende bezuinigingsoperatie in de geschiedenis van het Nederlandse cultuurstelsel. Toch valt ook de sector het nodige te verwijten. “De neiging tot reflectie en het gevoel voor urgentie is slecht ontwikkeld. Als het slecht weer is, gaat iedereen schuilen en klagen. Voorzieningen treffen is er niet bij.”

De ene staatssecretaris is de andere niet. Wat ze vrijwel allemaal willen in de korte tijd die hen gegund is: een eigen stempel drukken. Cultuurspreiding, cultuureducatie, cultuurparticipatie (eerst voor allochtonen, nu voor Henk en Ingrid), gratis entree in musea, centres of excellence – de ‘old soldiers’ in de cultuurwereld hebben het, meestal met de nodige flegma, over zich heen laten gaan. Spielerei was het, rituele dansjes van politici die een punt wilden scoren, maar tegelijkertijd de sector ook weer niet voor de voeten wilden lopen. Met dat eigen stempel viel het uiteindelijk dus wel mee. Maar nu, met staatssecretaris Halbe Zijlstra, is alles anders. De VVD’er heeft de grootste bezuinigingsoperatie in het nationale cultuurbestel aangekondigd, en hij gaat hem uitvoeren ook.

Daarnaast heeft Zijlsta haast. Hij wil snel cashen. De btw-verhoging van 6 naar 19 procent wordt per 1 januari 2012 voltooid. Een jaar later moet een nieuwe ‘basisinfrastrutuur’ in werking treden die per jaar 125 miljoen euro goedkoper moet zijn dan nu: een korting van gemiddeld 26 procent. Door de sector wordt deze korting als buitensporig beschouwd, als een wraakactie van de PVV, die het bestaande cultuurlandschap te elitair vindt. De kunst, zo vindt ook Halbe Zijlstra, dient te worden teruggegeven aan de samenleving.

Tegen dat weinig opbeurende decor kreeg de Raad voor Cultuur de opdracht om Zijlstra van advies te dienen hoe die 125 miljoen in te vullen. Een ondankbare taak, met enige regelmaat viel de bekende vergelijking met een burgemeester in oorlogstijd. “Iedereen aan de zijlijn weet hoe het níet moest”, zegt Huub Smeets, een van de negen leden van de Raad en sinds begin dit jaar bestuursvoorzitter van Via 2018/Maastricht Culturele Hoofdstad 2018. “Maar niemand die zegt hoe het wél moet. Het was allesbehalve een leuke opdracht, want deze bezuinigingsoperatie is en blijft disproportioneel.” Collega-raadslid Gerard Rooijakkers, hoogleraar Nederlandse etnologie in Amsterdam en directeur van de BV Limburg: “We doen het nooit goed. Ook in tijden van overvloed letten de instellingen vooral op hun eigen hachje.”

Als fundament voor het advies maakte de Raad een analyse van de diverse sectoren in de kunst, waarin de Duitse cineast Wim Wenders wordt aangehaald. “Films weerspiegelen niet alleen de maatschappij en de daar geldende waarden, ze geven er ook vorm aan.” Zoals films ooit vorm gaven aan de Amerikaanse droom, zo kunnen ze nu hetzelfde doen voor Europa en de Europese eenwording. Mits we niet alleen economie als scheppende kracht zien, maar ook cultuur. De groeiende neiging om de waarde van cultuur in economische termen uit te drukken, werpt de Raad verre van zich. “Natuurlijk mag er geld worden verdiend aan kunst en cultuur, maar de bewering dat alleen die kunst en cultuur relevant, zinvol is die geld opbrengt, ontkent de fundamentele waarde ervan.”

Even diep verstopt in genoemde analyse zit een zinsnede van de betreurde cultuurcriticus Michaël Zeeman (1958-2009) – o, hoe missen we zijn retorische kwaliteiten, al is het maar om de strapatsen van het kabinet Rutte aan de kaak te stellen. Een citaat uit het rapport (de afsluitende woorden van Zeeman zijn gecursiveerd): “De opkomst van het internet, een expanderende middenklasse en een toenemende doordringing van de invloed van verschillende culturen hebben mede geleid tot een verbreding van de smaak, een relativering van kennis en een afkeer van oordelende autoriteiten. In de ontstane kakofonie van meningen en oordelen is de kwaliteitsvraag wezenlijk gebleven – het is des te belangrijker geworden dat er onderscheid wordt gemaakt tussen wat er wel en niet toe doet: ‘Anything goes, but not everything matters’.”

Binnen deze driehoek van de kansen die een juiste inzet van cultuur kan bieden (Wenders), de voorgenomen sectorbrede Verelendung (Zijlstra) en de postmodernistische relativering van kwaliteit (Zeeman) mocht de Raad voor Cultuur zijn werk doen. De klus weigeren was niet aan de orde, de advisering is een wettelijke taak. Aanvankelijk kreeg het advies de provocatieve titel Tot op het bot mee, uiteindelijk kwam er Noodgedwongen keuzen boven het stuk te staan. Maar niet nadat ook nog hilarische titels als Kilo-knallers cultuur en Geen Halbe maatregelen voorbij waren gekomen, vertelt Gerard Rooijakkers. Met een brede grijns: “Het waren reacties op de sfeer van populisme die rond deze hele operatie hangt. Zelfs uit het ministerie kwamen kreten als ‘meer voor minder’ en dat soort flauwekul.” Hetzelfde geldt voor het populistische motto ‘de kunst moet worden teruggegeven aan de samenleving’, door Rooijakkers betiteld als “complete onzin.” Maar, zegt hij, “het komt wel ergens vandaan”. Een groot deel van de cultuursector, vindt hij, is zelfgenoegzaam en heeft het contact met de maatschappelijke realiteit verloren. “De neiging tot reflectie en zelfkritiek en het gevoel voor urgentie is bij veel culturele instellingen slecht ontwikkeld. Er wordt slecht geanticipeerd in Limburg. Als het slecht weer is, gaat iedereen schuilen en klagen. Voorzieningen treffen is er niet bij. Juist nu is het zaak om cultuur en economie op een intelligente manier met elkaar te verbinden, om de stap te maken van aanbodgericht naar publieksgericht werken, en na te denken over verdienmodellen.”

Staatssecretaris Zijlstra wil de culturele infrastructuur op vijf criteria beoordelen: publieksbereik, ondernemerschap, participatie en educatie, (inter)nationale betekenis en de concentratie van cultuur in ‘hoogwaardige kernpunten’ – waartoe ook Maastricht behoort. Waarschijnlijk vanuit het besef dat doden hoogst zelden uit hun graf verrijzen (een van overheidswege afgeschaft symfonieorkest of theatergezelschap komt nooit meer terug), wil de Raad voor Cultuur de bestaande culturele infrastructuur in grote lijnen intact laten. Een kabinet kan immers vallen, de economie kan aantrekken, en in 2014 zijn alweer verkiezingen. Dan kan alles zó weer anders zijn, moet de Raad geredeneerd hebben – een redenatie die Huub Smeets overigens ontkent. De pijn wordt zoveel mogelijk verdeeld, ook om instellingen de kans te geven zich te bewijzen op het gebied van ondernemerschap. Maar het advies laat ook de prioriteiten zien: per discipline variëren de bezuinigingen tussen de 18 en de 30 procent.

Van een kaasschaafmethode is dus geen sprake, haastte voorzitster Els Swaab zich te zeggen na de eerste kritiek in de pers. Cijfermatig heeft ze gelijk: in het advies worden wel degelijk prioriteiten gesteld, en met een kaasschaaf kom je niet veel verder dan een procent of tien. Bij een korting van gemiddeld 26 procent spreek je niet meer van kaasschaaf, dan heb je het over amputatie. Zo’n 3000 mensen in de cultuursector zullen bij deze bezuiniging hun vaste baan kwijtraken, aldus de Raad, en 10.000 zzp’ers kunnen op zoek naar andere inkomsten. Is er in culturele zin al sprake van een ongekende verschraling, ook in sociaaleconomisch opzicht zijn de gevolgen, gezien de relatief geringe opbrengst, buiten proporties.

De Raad wil zowel de btw-verhoging als de afschaffing van de cultuurkaart door Zijlstra terugdraaien. Gezien het feit dat de staatssecretaris zich naar eigen zeggen “wil richten op de culturele ontwikkeling van leerlingen in primair en voortgezet onderwijs en hun leraren” is die afschaffing inderdaad op zijn minst curieus. Dat geldt ook voor de contradictie dat hij wil dat de sector meer ondernemerschap toont, om dat voornemen vervolgens met een btw-verhoging van 13 procent bij voorbaat onmogelijk te maken. Cultuurraadslid Huub Smeets: “Ik heb het gevoel dat Zijlstra zelf die btw-verhoging in zijn hart ook een contraire maatregel vindt.”

Het gevoeligste onderdeel van het advies is de door de Raad voorgestelde fasering: door het ingrijpende karakter van de operatie moet er tot 2015 sprake zijn van een overgangsperiode, in plaats van een compleet nieuw stelsel per 1 januari 2013 in te laten gaan. In dat nieuwe stelsel, vindt Zijlstra, moet marktwerking meer kans krijgen, als compensatie voor de gekorte subsidies. Om toegelaten te worden tot de basisinfrastructuur moeten instellingen 17,5 % van hun budget uit eigen inkomsten halen, tot 2016 jaarlijks te verhogen met 1 %, aldus het voorstel van de Raad voor Cultuur. Over die voorgestelde fasering houdt Gerard Rooijakkers zijn hart vast. “Als Zijlstra daar niet in meegaat, breekt de opstand uit. Als die fasering niet wordt overgenomen, gaan instellingen omvallen. Dan komen Raad en staatssecretaris recht tegenover elkaar te staan. Dat zou het aller slechtste scenario zijn.”

Zowel Rooijakkers als Smeets is voorstander van meer marktwerking, al vinden ze de timing van invoering beroerd. Smeets: “Door de economische crisis lopen theaterinkomsten en sponsoring al jaren terug. In zo’n omgeving kun je instellingen niet afstraffen omdat ze te weinig uit de markt halen. Het zou beter zijn om zo’n operatie anticyclisch door te voeren, in goede tijden.” Op de vraag hoe het ministerie zal reageren op het advies zegt hij: “Zijlstra is een financiële technocraat. Hij maakt de indruk dat hij ontvankelijk is voor suggesties, maar pas als hij geld ziet gloren, is hij flexibel. Anderzijds geeft hij het gevoel dat argumenten tellen. De wedstrijd is nog niet gelopen, het wordt nog heel spannend.” Gerard Rooijakkers: “Ons advies is niet slecht gevallen, maar de musea zijn er een enorme lobby begonnen.” Ook dat is tekenend voor de sector, vindt Rooijakkers: het gebrek aan collegialiteit tussen de sectoren onderling. “Het besef dat je tot een betere programmering kunt komen door samenwerking, en dat je kunt afslanken zonder kwaliteitsverlies, is amper aanwezig.” Ook niet te missen in de analyse van zowel de staatssecretaris als de Raad voor Cultuur is het overaanbod, met name bij muziek, theater en beeldende kunst.

In het advies van de Raad voor Cultuur springt Limburg er nog enigszins redelijk uit, zegt Smeets, vooral omdat Maastricht geldt als een van de “hoogwaardige kernpunten in het land”. Desondanks is er nog heel wat pijn die verdeeld moet worden. Voor de toneelvoorzieningen in Maastricht komen zo’n drie miljoen euro beschikbaar, waar niet alleen Toneelgroep Maastricht, maar ook talentontwikkeling (productiehuizen als Huis van Bourgondië) en jeugdtheater (Laagland). De facto zal er een kleine dertig procent bezuinigd worden.

Dat geldt ook voor het Limburgs Symfonie Orkest (LSO), dat daarnaast een flinke koerswijziging zal moeten doorvoeren. Samengevat: meer samenwerken. Niet alleen met het Brabants Orkest, zoals Zijlstra wil, maar ook “over de grenzen”, zoals Smeets veelbetekenend zegt. Beiden laken de opstelling van het orkest, dat ervan uitgaat dat alles bij het oude kan blijven. Smeets: “Het LSO kijkt vooral naar gemeente en provincie, om de korting door het rijk te compenseren. Maar de stap naar vernieuwing moet echt gezet worden. Als men dat niet inziet, gaat het echt verkeerd.” In al zijn halsstarrigheid kan ook het LSO het advies van de Raad voor Cultuur niet verkeerd interpreteren. Los van de samenvoegingen (Zijlstra wil van acht naar vier) moeten de regionale orkesten interdisciplinair en faciliterend gaan denken en “een intensief veranderingstraject inslaan dat grote gevolgen heeft voor de organisatie, de arbeidsrechtelijke verhoudingen, de personele invulling en het repertoire, de programmering en de marketing.”

Binnen de landelijke kernpunten zullen muziek, beeldende kunst en theater intensiever moet samenwerken; op die houding zal ook de regio Maastricht worden afgerekend. Rooijakkers: “Bij de amateurkunsten, de educatieve sector en de theaterinstellingen is de bereidheid om samen op te trekken en de pijn te verdelen wel aanwezig. Bij de musea, de beeldende kunst en de symfonieorkesten, met hun hiërarchische structuren, zie ik die bereidheid amper.” Huub Smeets: “Je krijgt als regio de cultuur die je verdient.”