Geert Verbeke verruilde het zakenleven voor de kunst en schiep zijn eigen koninkrijk. PAUL VAN DER STEEN vertoefde in de wondere wereld van de Verbeke Foundation, deze zomer vijftien jaar jong. ‘Die negen jaar extra heb ik te danken aan de kunst.’

Geert Verbeke ziet veel kuddegedrag binnen de kunsten. ‘Iedereen loopt achter elkaar aan. Waardering is te vaak afhankelijk van zaken die er niet toe doen. Een grote naam bijvoorbeeld. Dan is het plotseling goed, omdat het een Luc Tuymans is.’ 

Verbeke wil door kunst geraakt worden, ingewikkelder hoeft het niet te zijn. Het vaakst overkomt hem dat bij collages en assemblages. ‘Die waren lang niet erg in zwang. Ik ken eigenlijk nog steeds nauwelijks collectioneurs die er hun specialisatie van hebben gemaakt. Wat ik zo mooi vind, is dat van meerdere, al bestaande zaken iets geheel nieuws wordt gemaakt.’

Verbekes voorwoord bij de nauwelijks te tillen catalogus met collages en assemblages uit zijn verzameling is op zichzelf weer een collage. Elke zin geleend van anderen, onder het motto ‘Beter goed gejat dan slecht bedacht’.

Geert Verbeke: ‘Als ik in de transport was blijven werken, had ik de zestig niet gehaald.’ foto’s Marleen Daniëls

Wie het twaalf hectare terrein van de Verbeke Foundation in Kemzeke, even ten westen van Antwerpen, oprijdt, waant zich aanvankelijk op een wonderlijke bouwwerf. Even verder wordt goed zichtbaar welk een overvloedig kunstkoninkrijk hier de afgelopen vijftien jaar tot ontwikkeling is gekomen. Binnen en buiten volgen de verrassingen van de hand van bekende en minder bekende kunstenaars elkaar in rap tempo op: tweedimensionaal werk maar ook hijskranen, een reuzenhelikopter, doodskisten, levende en dode dieren.  

Te midden van al dat aanbod loopt de bezoeker grote kans om Geert Verbeke zelf tegen het lijf te lopen. Met zijn karakteristieke kop valt hij nauwelijks te missen: bakkebaarden van Dickensiaanse proporties en lange grijze manen met her en der een zweem van geel.

In de vijftien jaar dat zijn Foundation bestaat is hij, vindt hij zelf, beter gaan kijken, meer gaan zien. ‘En ik leg gemakkelijk verbanden.’ Voor het stalen staketsel dat tijdens een jarenlange verbouwing een kapel van een Gentse abdij overeind hield, zag hij onmiddellijk een nieuwe toekomst. Hij koppelde de stellage van buizen aan de Nederlandse kunstenaar Marinus Boezem die eerder in Almere, met behulp van de natuur, De groene kathedraal tot wasdom liet komen. Nu heeft de Foundation haar eigen groene abdijkerk. Verbeke: ‘Een werk dat groeit en er in elk seizoen anders uitziet.’  

Geert Verbeke (Kemzeke, 1953) is een man van stellige meningen. Met de Verbeke Foundation staat hij een andere aanpak voor dan gewoon is in de museale wereld. Rondom de meeste tentoonstellingen hangt hem te veel de sfeer van heiligheid. In Kemzeke wil hij geen gewijde sfeer, wel reuring en rafelrandjes. Dus mag het onkruid en de roest er best zijn bij de trein die zich met het geluid van zware ademhaling tergend langzaam voortbeweegt.    

Tegelijkertijd raapt hij wel dat ene takje op dat hem niet bevalt. En met trots toont hij de vier verkeersborden bij het kortste stukje snelweg ter wereld: beton over de volle breedte inclusief vangrails en de in België onontbeerlijke lantaarnpaal – maar slechts één meter lang. ‘Eerst had ik er maar één bord staan. Tot we hier een keer een bijeenkomst van ambtenaren hadden; die vonden dit zo mooi dat ze drie andere borden zijn komen brengen. Nu kondigen twee borden het begin van de snelweg aan, en twee het einde.’     

Bij de fotosessie sputtert Verbeke even tegen. Het gaat niet om hem, zegt hij, maar om de kunst. ‘Ik ben hier maar de conciërge’, zegt hij met een uitgestreken gezicht. De werkelijkheid is dat er zonder hem nooit een Verbeke Foundation zou zijn geweest.  

‘Het moest geordend: daar een boompje, daar een stukske gazon’

Een leven in en voor de kunst, kwam in zijn jonge jaren niet bij hem op. Nou ja, enig gevoel voor esthetiek had hij natuurlijk wel, ook gezien zijn keuze voor het beroep van tuinarchitect. Het stond hem al snel tegen. Hij houdt van alles wat organisch groeit; zijn museum is doortrokken van die gedachte. Met zijn tuinontwerpen had hij dat ook neer willen zetten. ‘Maar dat soort ideeën kreeg ik niet gesleten. Het moest geordend: daar een boompje, daar een stukske gazon.’‘Stillekes groeien gaat vanzelf; stoppen met tachtig, negentig mensen in dienst is minder simpel’

Daarna beproefde hij zijn geluk in de veevoederhandel en de veevoedergrondstoffen, belandde op dat spoor in het transport, en groeide alsmaar groter, naar tientallen vrachtwagens, en een groot terrein in Kemzeke als uitvalsbasis. Plus een overslagterrein in Willebroek, tussen Antwerpen en Brussel, om schepen te laden en te lossen.

Al vroeg was er de gedachte om rond zijn vijftigste te stoppen als ondernemer. ‘Stillekes groeien gaat vanzelf; stoppen met tachtig, negentig mensen in dienst is minder simpel. Toch heb ik mijn ondernemingen kunnen verkopen en de mensen aan het werk kunnen houden. Het transportbedrijf draagt nog altijd mijn naam.’ 

Met de Verbeke Foundation maakt hij meer furore. Het domein in Kemzeke trekt zonder noemenswaardige PR bezoekers van alle leeftijden, uit alle geledingen van de samenleving. Van subsidie is geen sprake. Verbeke bepaalt zelf de lijn, wars van de modes en opinies van het moment, hij hoeft niet door de hoepeltjes van welke overheid dan ook te springen. De koers is geheel onafhankelijk; de kunsten, denkt hij, hebben daar de meeste baat bij. ‘Zonder dwarsliggers geen spoor.’

Intussen kan zijn relatie met zijn geboortedorp Kemzeke, dat hij toch mee op de kaart heeft gezet, beter. ‘Rond 2000 had ik hier plannen voor een biomassacentrale. Dat stuitte op verzet bij de inwoners. De gemeente verleende een bouwvergunning maar weigerde een milieuvergunning. Die heb ik alsnog weten af te dwingen via een weg langs gemeente, provincie en Vlaamse Gemeenschap. Toen ik het rond had, gaven ze toch geen bouwvergunning. Voor het leggen van zonnepanelen moest ik een transformatorhuisje bouwen van vijf bij twee meter. Daar kreeg ik evenmin toestemming voor.’ 

Hoezeer hij als rechtgeaarde Belg ook houdt van surrealisme, ‘dit grenst aan Kafka.’ Als anarchist had hij het toch al niet op de overheid: ‘België kent stemplicht. Dus ga ik bij elke verkiezingen trouw naar het bureau. Daar zet ik heel groot “Dada 1917” op het formulier. Maar die partij heeft nog nooit gewonnen.’

In de kunstwereld proeft hij weerzin tegen zijn eigengereidheid. ‘Met aan aantal musea werken we samen met wederzijdse bruiklenen. Maar veel instellingen vinden het moeilijk dat wij zonder subsidie werken en aan niemand verantwoording hoeven af te leggen. Misschien is het jaloezie.’

Zelf vaart hij wel bij zijn switch van bedrijfsleven naar de kunsten. ‘Transport betekent werkdagen van halfzes ’s morgens tot negen uur, halftien ’s avonds. En ook daarna houden de telefoontjes niet op, over ongelukken of niet kloppende containernummers. Alles moet; de appreciatie is nul. Klanten melden zich alleen als ze een klacht hebben. Ik was het zo beu, zó beu.’

‘Stillekes groeien gaat vanzelf; stoppen met tachtig, negentig mensen in dienst is minder simpel’

Zie hem nu rondgaan over zijn eigen domein. ‘Het is nog steeds hard werken, maar de beloning is zoveel groter. Zelfs bij de bezoekende schoolklassen, en kinderen die met hun ouders komen, probeer ik altijd te peilen hoe ze het vinden: dan doe ik met een vragend gezicht mijn duim omhoog en omlaag. Ik krijg altijd een opgestoken duim terug. Als ik in de transport was blijven werken, had ik de zestig niet gehaald; inmiddels ben ik 69. Die negen jaar extra heb ik te danken aan de kunst.’

Intussen beseft hij dat ook hem het eeuwige leven niet toekomt. De Verbeke Foundation zal ook na hem blijven bestaan. ‘Onze kinderen hebben geen interesse, mede daarom is alles ondergebracht in een stichting. Er zal voor een opvolger worden gezorgd.’ Die zal werken in Verbekes geest, al zal er ook ruimte zijn voor nieuwe ideeën. Zo moet het zijn, ook dat past bij de ideeën van een voormalige ondernemer over een organisch groeiende plek. 

verbekefoundation.com