Tien jaar geleden stonden in de Vennestraat in Genk 28 winkelpanden leeg. Nu zijn er dat nog zeven, over een paar maanden nog drie. Vanwaar dit succes, terwijl in andere steden de leegstand alleen maar groeit? Wido Smeets ging kijken in een oplevende handelsstraat waar multiculti een van de troefkaarten is. “Het is de volkskeuken die de mensen verbindt. We spreken daarom liever van multiculinair.”
Een hondenlijf komt, vol ongeduld trekkend aan een rode leiband, een deur uit. Dan volgt Marijke Arpels, ze loopt vanuit haar huis de Vennestraat in. Ze twijfelt, kijkt naar de dreigende wolken boven haar en loopt terug de woning in. Even mijn paraplu halen, zegt ze. Voor de zekerheid.
Meer dan 25 jaar woont Marijke Arpels – blond haar, rode sjaal, zwarte jas, een rood afgebiesde zomerjurk boven hoge, open schoenen – in Genk. Waarvan alweer zes jaar aan de Vennestraat. “We zitten hier net zo lang als Het Gouden Frietje aan de overkant”. Ze woont boven een leegstaand bankgebouw waar tot het bankenechec in 2008 de BNP Paris Bas Fortis zat. Binnenkort gaat de Record Bank er zijn balies openen, een ouderwetse bank waar je kunt sparen en lenen.
Eerder woonde ze op vier andere plekken in de stad, maar geen enkele kan tippen aan de Vennestraat, zegt ze. Je hebt hier alles dicht bij de hand, alle inkopen doet ze te voet. Je kunt er lekker wandelen rond de terril, de berg met mijnafval. En bij C-mine, vroeger het hoofdgebouw van de Winterslag-mijn, kun je naar de cinema, de sportschool en het cultureel centrum. Ze heeft een abonnement, zegt ze, terwijl Toby, het hondje, steeds harder aan de leiband trekt. “Met mijn zoon, die nu met zijn masters bezig is, ga ik er naar muziekuitvoeringen. Zelf houd ik van comedy, en cabaret.”
Na een grondige opknapbeurt – nieuwe rioleringen, nieuw wegdek, nieuwe trottoirs – is de Vennestraat er fors op vooruitgegaan. “Het wordt hier the place to be”, zegt ze met een tongval die een Nederlandse afkomst verraadt. “Er komen nog steeds winkels bij. En restaurants. Zoals Carbone”, ze wijst naar een nieuw Italiaans restaurant op de hoek. “Goed eten hoor, maar je moet er wel langer wachten dan bij La Posta.” Dat is de Italiaan aan de overkant. Ook prettig is de versmarkt op zaterdag, die is nu uitgebreid. “Ik ben er blij mee. Maar ik hoor de marktlui wel klagen dat ze hun wagens niet meer op de stoep mogen parkeren.”
*
Jarenlang maakte de Vennestraat een futloze, verwaarloosde indruk. Dat is voorbij. De oude handelsstraat, die drie mijnsités verbindt met de Winterslag-mijn (nu C-mine, goed voor 750.000 bezoekers per jaar), beleeft een opmerkelijke wederopstanding. Die laat zich vooral zien in een sterke daling van de leegstand. Sinds 2000 heeft de stad vijftien panden laten opknappen. Van de 28 zakenpanden die toen leegstonden, zijn er volgens de stad nog maar zeven over. En daarvan is de helft over een half jaar ook weer in gebruik.
Een van die leegstaande zaken is beenhouwerij Van Baal-Achten. Achter de verstijfde glasgordijnen staat het hakmes al jarenlang in het blok. En café Witte Vos, verbleekte letters tegen een vaalrode gevelpui, vastgeroeste rolluiken reiken tot halfverwege. Hier en daar wordt de leegstand gemaskeerd door raamgrote stickers, zoals bij bakkerij Het Boterbroodje, een paar panden verderop. Geen geur van verse croissants en afgebakken ciabatta, maar een gevelbrede zelfklever, erachter gaapt de leegte.
*
Verantwoordelijke man voor deze window dressing is David Hubeny. Met zijn gladde schedel en hoornen bril lijkt hij zo’n city-manager zoals elke stad die wel ergens op de loonlijst heeft. Bij Hubeny zit het anders. Het is Genks bloed dat hem beweegt. Als kleine broekeman ging David meer dan dertig jaar geleden aan de hand van zijn bompa op café in de Vennestraat. Tot de sluiting van de mijn in 1986 was bompa chef-conducteur op Winterslag, de werkverdeler van zo’n 3000 mijnwerkers. Op zaterdag zocht hij zijn werkmannen op in de cafés van de Vennestraat, en dan mocht kleine David mee.
Natuurlijk zijn die stickers om de visuele pijn van de leegstand te verzachten, vertelt Hubeny, maar ze werken ook als ‘teaser’. Zo had hij op een pui een sticker met een levensgrote foto van een lounge bar laten plakken. “Vier weken later belde een ondernemer op die in de Vennestraat een zaak wilde beginnen. ‘Welk soort zaak?’, vroeg ik. Een lounge-achtige horecazaak, luidde het antwoord. Over een paar maanden gaat ie open. En binnenkort opent er ook een nieuwe bakkerij. Een Turkse of een Italiaanse, dat weet ik nog niet. Hangt ervan af wie het eerst tekent.”
*
Bij zonnebank Sunshine word ik verwelkomd door een papegaai met een geel-turquoise tooi. Picasso heet ie, hij huist in een kooi met stalen spijlen naast de entree. Zijn vederdracht lijkt afgestemd op de huiskleuren van Sunshine. Of omgekeerd. Picasso kan praten, zo wordt me verzekerd. Vandaag geeft de ijdeltuit alleen koppies. Intussen verwijst gastvrouw Selin, ze heeft een natuurlijke, bleke teint, me na een telefoontje vriendelijk door naar Mehmet Demir. Hij is de eigenaar. En haar schoonbroer. Mehmet wacht op me in slagerij Dudemsa, verderop in de straat. Halverwege ligt trouwens wassalon Mr. Ecowash, die is ook van hem.
Eerst loop ik naar de overkant, naar de slagerij van beenhouwersdynastie Vincent – op zijn Frans uit te spreken – waar de vierde generatie in de zaak is. Vanachter de met vlees gevulde vitrine reikt slager Dirk me een stamboom plus bedrijfsgeschiedenis aan die begint in 1930. Dirk is sinds 1974 in dienst. “Ik ben het meubelstuk aan huis”, zegt hij. De slagerij, oogverblindend spic en span, trekt klandizie vanwege het blauw vlees, zegt Dirk. Blauw vlees? “Voordat de runderen worden verwerkt, laten we ze hier eerst een of twee weken uithangen.” Dan herinner ik me hoe mijn vader vroeger de vers geslachte konijnen voor een paar dagen opknoopte aan de reling van het balkon. Geschoten wild ging eerst een paar dagen onder de grond. Afgestorven vlees is het lekkerst.
Terug naar de Vennestraat. Slager Dirk zet zijn gezicht op bewondering. “Het aanbod in de straat is groter geworden. Maar we hebben allemaal zware klappen gehad, het heeft een dik jaar opengelegen. Het is weer op zijn plooikes aan het komen, ik hoop dat het nu goed is voor zestig jaar.” Op die toekomst is hij trouwens niet zo gerust, wil hij nog kwijt. Dit najaar sluit Ford Genk voorgoed, er komen 5500 mensen zonder werk te zitten. “Er zijn hier veel mensen die zwarte sneeuw gaan zien.”
*
Het massaontslag baart Genk grote zorgen, beaamt Francine Quanten. Ze is directeur economische zaken en toerisme en bezet ook buiten de stad de nodige sleutelposten. De klap van het vertrek van Ford is vergelijkbaar met die van de sluiting van de steenkoolmijnen, eind jaren tachtig. “Het is van een omvang waar je je als stad niet op kunt voorbereiden. Daarbij zijn de Ford-werknemers op korte termijn moeilijk te herplaatsen.”
Quanten, geroemd om haar strategische kwaliteiten en vasthoudendheid, staat mede aan de basis van de wederopstanding van de Vennestraat. Ze weet nog hoed het lange tijd een bloeiende handelsstraat was, met veel vertier. “De mijnwerkers kwamen er op weg naar huis doorheen als ze hun ‘kazem’, hun tweewekelijkse loon, hadden gekregen. En dan stapten ze wel eens ergens naar binnen.” Na de sluiting van de mijnen ging het snel bergafwaarts. “Tien jaar later was de straat verloederd, met veel leegstand en verval.”
Eind jaren negentig kwam Genk met een strategisch plan. De stad moest moderniseren, overschakelen van maakindustrie naar een economie van kennis en creativiteit, een ‘labostad’ die niet bang is voor het nieuwe, en scherp naar de toekomst kijkt. In dat plan zat ook de ombouw van het hoofdgebouw van Winterslag tot C-mine, de cluster van cultuur en creativiteit waarmee de stad in België en daarbuiten bewondering afdwingt. “Zoals de Vennestraat vroeger gekoppeld was aan de mijn”, zegt Quanten, “zo willen we de straat nu koppelen aan C-mine.”
*
Halverwege de Vennestraat veegt Fabio Murru traag maar doelgericht zijn zaak. Nou ja, het is niet per se zíjn zaak, het is de Circolo Sardo Grazia Deledda. Een mondvol voor een gemeenschapshuis voor Sardijnse Italianen, genoemd naar de van het eiland afkomstige schrijfster en Nobelprijswinnares Grazia Deledda (1871-1936). Met vaardig verborgen trots vertelt Fabio – 28, laag hangende broek, grijzige hoody, driedaagse baard – dat hij in het bestuur zit van de 350 leden tellende circolo. Dat zijn trouwens niet alleen Sardijnen, zegt hij, er zitten ook Sicilianen bij, en Italianen van het vasteland, én Belgen. “We zijn van een gemengd ras. Iedereen is welkom hier, wij discrimineren geen mensen.” De opknapbeurt van de Vennestraat doet hem deugd, zo blijkt, terwijl hij onverstoorbaar verder veegt. “Het is een mooi initiatief, ze hebben prima gewerkt. Ook de brede stoepen. Die zijn goed voor voetgangers en rolstoelers.”
Met zijn mengelmoes van nationaliteiten is de Vennestraat een uithangbord van Genk, waar zestig procent van de inwoners niet-Belgische roots heeft. Die multiculturaliteit zet de stad in als een troefkaart, net als het industrieel erfgoed van de mijnen. “C-mine is een merk geworden. Nu moet de Vennestraat ook een merk worden”, zegt David Hubeny. In Genk zijn ze maar wat blij dat ze de oude mijncomplexen niet hebben gesloopt, zoals in Heerlen. “Als dat zou zijn gebeurd,” zegt David Hubeny in lunchroom De Mijnhoek, met uitkijk op de in de zon blikkerende Winterslag-mijntoren, “dan hadden we de Vennestraat nu ook kunnen slopen.” Bij wijze van spreken dan.
*
Dat Genk investeert in een ‘creatieve industrie’ met mode en design als dragers wordt niet alleen zichtbaar in beleidsnota’s en pr-campagnes, ook in concrete projecten. Zoals bij de aankleding van de Vennestraat, met de okerkleurige stoepen die doen denken aan de Middellandse Zee, aan de streken waar veel bewoners vandaan komen. Maar ook met het uitdokteren van een huisstijl voor de straat én de individuele ondernemers. Quanten: “We hebben er vijf designers opgezet om de look and feel van de straat te ontdekken.” Hubeny toont een boek als een salontafel met daarin de voor de straat ontwikkelde huisstijl: een eenheid in verscheidenheid, die zich niet beperkt tot de uithangborden aan de gevels.
Ze gaat tot in de zaken zelf, van biertafels tot groentemanden tot kookschorten tot winkeltassen tot inpakpapier tot onderzetters tot biologisch afbreekbare drinkbekers tot bierviltjes. Allemaal onder de paraplu van de slogan ‘Vennestraat – de straat van de zintuigen.’
*
Bij slagerij/superette Dudemsa is Mehmet Demir, ondanks de belofte van de bevallige Selin van zonnestudio Sunshine, onvindbaar. Terwijl drie slagers achterin de zaak onverstoorbaar doorgaan met hun werk, slaat een vierde aan het bellen om hem op te sporen. Lamsbouten worden op maat gebracht met een lintzaag, een gehaktmachine draait gehakt. ln de vitrine liggen kuddes kippenvleugels a 2,95 euro per kilo, maar Dudemsa draait ook lamsvlees aan sterrenrestaurants.
Een minuut of tien later komt Demir opdagen, een opgewekte, goedlachse man van 35 in spijkerbroek en zomershirt met korte mouwen. We drinken een Tönissteiner Naranja Fit op het terras van restaurant ’t Konijntje, waar Mehmet zijn levensverhaal vertelt. Vooraf: hij is níet de baas van het familiebedrijf (drie winkels, twaalf personeelsleden), maar de zaakvoerder. Zijn moeder is grootaandeelhouder, er zijn nog drie vennoten.
Mehmet Demir is geboren en opgegroeid in de Vennestraat, hij herinnert zich nog net de stakingen van de arbeiders toen de mijnsluitingen werden aangekondigd. “De stakers hebben hier toen alles ondersteboven gegooid.” Een jaar of tien eerder, in 1977, was zijn grootvader hier op deze plek “de oudste Turkse slagerij van Limburg” begonnen. Hij was gekomen om drie jaar in de mijn te werken, en dan terug te keren. Maar hij bleef, net als zijn kameraden. Ze lieten vrouwen en kinderen overkomen. “Mijn grootvader begreep dat er een grote behoefte zou ontstaan aan halal-vlees. Toen hij vier jaar later stierf, hebben mijn ouders de zaak overgenomen.” Hij leidt me in de zaak naar een foto van zijn vader uit die jaren, staande voor de slagerij. In 2000 kwam de jonge Mehmet in de zaak, hij brak er zijn studie accountancy, fiscaliteit en marketing voor af. “Erg vond ik dat niet’, zegt hij terwijl hij een brede lach om zijn mond legt. “Die studie deed ik vooral voor mijn ouders. Die vonden dat belangrijk.”
*
Mehmet Demir maakte de teloorgang van de Vennestraat van nabij mee. “Toen niemand nog van shopping had gehoord, was dit al een bloeiende handelsstraat. Met banken en zo, het was een echte passage. Na de mijnsluiting gingen veel zaken failliet. Bij andere was geen opvolging.” Zoals bij beenhouwerij Van Baal-Achten aan de overkant, zo’n leegstaand winkelpand met nimmer bewegende glasgordijnen. Toen Genk premies beschikbaar ging stellen om de leegstand tegen te gaan, hapte Demir toe. Hij begon Mr. Ecowash, een jaar of tien geleden, en vijf jaar later Sunshine, de zonnestudio met de papegaai. De subsidie kon per zaak oplopen “tot wel 10.000 euro”. Verder uitbreiden hoeft voor hem niet, Dudemsa heeft ook nog een productiehal voor kebab in Genk-Zuid. “Dat is genoeg zo.”
Demir is een grote fan van burgemeester Dries en straatmanager Hubeny, hij spreekt hun namen met eerbied uit. En hij is niet de enige. Dat komt omdat de Vennestraat, net als vroeger, een publiekstrekker van formaat aan het worden is. Tot ver buiten de stad. “Zolang mensen uit Antwerpen speciaal naar hier komen rijden voor een pasta, hoor je mij niet klagen”, zegt straatmanager David Hubeny. “Je kunt hier veel sneller je boodschappen doen dan in het centrum”, voegt Mehmet Demir er graag aan toe. “Genk is uniek vanwege zijn internationaliteit. De mensen zijn hier heel ontspannen, ze aanvaarden elkaar.” Heel anders dan in Beringen, laat hij doorklinken, een ex-mijnstadje 25 kilometer verderop waar het samen-leven kennelijk minder soepel verloopt.
Het succes van de multiculturele Vennestraat spitst zich toe op eten en drinken, op groentezaken, slagerijen, eetzaken en restaurants met Italiaanse, Turkse, Griekse en Belgische uitbaters. “Het is de volkskeuken die de mensen verbindt”, zegt straatmanager David Hubeny. “Daarom spreek ik liever van multiculinair.”
*
“In andere steden zie je oprukkende leegstand in handelsstraten, hier gebeurt het tegenovergestelde”, stelt Francine Quanten vast. Over de duim gerekend schat ze dat Genk door de jaren heen zo’n zeven miljoen euro heeft geïnvesteerd in de Vennestraat. Soms zijn oplossingen helemaal niet ingewikkeld, het is vooral een zaak van de lange adem. Terugkijkend: “Eigenlijk is het hier begonnen met de introductie van de versmarkt in 2000.”
In het provinciehuis in Hasselt denken ze inmiddels na hoe ze de Genkse aanpak ook in andere steden kunnen aanprijzen. Maar Quanten waarschuwt dat er geen ‘methode-Vennestraat’ bestaat. Omdat leegstand en verloedering niet altijd dezelfde oorzaken hebben, valt het ‘concept Vennestraat’ niet zomaar te exporteren. En: “Steden lijken al zo veel op elkaar. Het gaat om het DNA van een stad, dat wordt in het algemeen te weinig erkend. En Genk is een stad met een maat die grijpbaar is”