Ruim een maand geleden kreeg ik de gelegenheid de bouwsite te bezoeken van het Lucas Museum of Narrative Art in Los Angeles, de nalatenschap van George Lucas, de bedenker van Star Wars. Het enorme museum, ontworpen door architectenbureau MAD, heeft geen enkele rechte hoek. Aan het prijskaartje van één miljard dollars draagt Lucas zelf tien procent van zijn vermogen bij, ofwel 400 miljoen. De rest komt van andere welgestelden.
Onze met bouwhelmen getooide groep museumdirecteuren liet zich tijdens de rondgang ontvallen dat het museum er straks vooral wil zijn voor de ‘plaatselijke gemeenschap’ en de ‘minder bevoorrechten’.
Het bezoek liet enkele vraagtekens bij mij achter. Wat is de rol van een museum in de hedendaagse samenleving en hoe vul je die dan in?
Zijn het ook hier de rijken die voor de armen bepalen?
Inmiddels stelt de sector in het algemeen niet het museum, maar de mens centraal, en speelt in op de maatschappelijke realiteit. Betekent dit dat we geen hoge en gesloten musea meer moeten bouwen maar kleine gebouwen, organisch overvloeiend in het stadslandschap zoals kunsthistoricus en museumdirecteur Chris Dercon voorstelt? Zijn we dán een fluïde en inclusief museum of verliezen we daarmee onze identiteit?
De rondleidster in LA toonde ons hoe de architectuur van MAD visueel contact tussen de bezoeker binnen en de achterstandswijken mogelijk maakt. Een zeer magere invulling van ‘er zijn voor de plaatselijke gemeenschap’, dacht ik. Dat de toegang gratis zal zijn voor iedereen, ook weer betaald door privé-sponsoren, maakt het alweer wat vriendelijker. Dat het museum naar buiten zal treden met speciale wijkprogramma’s is nog een verdere stap in zijn ambitie.
Blijft de vraag of zo’n geldverslindende organisch gevormde tempel op poten door de kansarmen gezien wordt als een open huis. Of zijn het ook hier de rijken die voor de armen bepalen wie er binnen mag?
Dit artikel is onderdeel van &PAPER en valt buiten de verantwoordelijkheid van de ZOUT hoofdredactie.