Helemaal onverwacht kwam het nieuws over Ger Latasters overlijden niet.
Het leek wel aangekondigd in de met veel succes vertoonde film Niet zonder jou: een intiem portret van het bejaarde kunstenaarsechtpaar Ger en Hermine Lataster waarin hun omgang met elkaar en de lichamelijke aftakeling van dichtbij in beeld werd gebracht door hun zoon Peter en diens vrouw Petra Czisch.
De film raakte me diep, niet alleen omdat ik hen pas een paar jaar eerder had leren kennen. Eerst in hun woonhuis in Amsterdam-Sloterdijk, vanwege de aankoop van twee schilderijen voor de collectie van de Provincie Limburg en de uitreiking van de Provinciale Erepenning. Een op hoge leeftijd gekomen kunstenaarspaar, van wie de felheid door de jaren minder leek geworden, tot ik begreep dat Ger elke dag nog schilderde, met dezelfde expressieve, met de jaren steeds knoestiger hand.
In maart 2009 zat ik tegenover hen aan tafel in Hotel Beaumont in Maastricht. We raakten in gesprek. Ger zichtbaar blij met alle welgemeende aandacht die de meeste ouderen toch moeten ontberen, Hermine nu eens schijnbaar afwezig dan weer wakker inbrekend in de conversatie. Die avond kwamen wij er achter dat zijn oude academiedirecteur Jef Scheffer nog altijd in leven was. Die is inmiddels op 103-jarige leeftijd overleden, maar de 90-jarige Lataster voelde zijn afwezigheid als een gemiste kans. “Waarom wilde u hem spreken?”, vroeg ik hem, menende dat Lataster ooit gillend was vertrokken uit het benauwende Zuid-Limburg, waarvan Scheffer de belichaming zou zijn. “Maastricht is een goede stad. Altijd geweest ook”, zei hij. “En Scheffer heeft mij meteen gewezen op Cézanne. Zo wilde ik ook wel schilderen, dat begreep hij waarschijnlijk eerder dan ikzelf. Hij gaf mij de raad om elders een vervolgopleiding te volgen. Ik wilde naar Antwerpen, maar vanwege de oorlog werd het Amsterdam.”
Door diezelfde oorlog, die voor de desbetreffende generaties zo’n traumatische ervaring was en voor sommige jongeren ook nieuwe vensters opende, zijn wij gaan spreken van ‘Amsterdamse Limburgers’. Het begrip werd gemunt door de Heerlense kabinetschef en stedelijk conservator Pieter Defesche. Behalve diens Maastrichtse naamgenoot en volle neef, volgden al gauw Jef Diederen en anderen, onder wie Lei Molin, naar Amsterdam. Lataster heeft ze ook allemaal overleefd.
Voor ambitieuze jonge Limburgse kunstenaars in de jaren zestig en zeventig gold hij als groot voorbeeld. Op een andere wijze dan zijn generatiegenoot Aad de Haas, die maakte deel uit van het gesloten Limburg van toen. Lataster stond voor Amsterdam, en Amsterdam voor vrijheid en vooruitgang.
Hoewel dat laatste allang niet meer het geval is, werkt Amsterdam nog steeds als een magneet op jonge provincialen; elke hoofdstad bloedt dood zonder voeding uit de periferie. Tijdens de wederopbouwjaren was er veel aan de hand: met het Stedelijk Museum van Willem Sandberg en enkele prominente galeries werd de stad een belangrijk knooppunt in de internationale avant garde. Voor de Amsterdamse Limburgers betekende dit een soort doorbraak uit een langdurig isolement.
Als ‘grand old man’ van de Amsterdamse Limburgers wordt Ger Lataster sinds enkele decennia beschouwd als één van Nederlands succesvolste en meest baanbrekende moderne schilders van na 1945. Hij ontwikkelde een eigen beeldtaal, mede onder invloed van het abstract expressionisme, Cobra en de vooroorlogse Duitse kunstenaarsgroep Der Blaue Reiter. Hij vernieuwde het schilderen ook in vaktechnische zin door onder meer gebruik te maken van aanvullende materialen zoals metaalverf, plastic folie en spuitbusverf. Bekende opdrachtwerken van zijn hand zijn onder meer het schilderij Spelende kinderen (Gemeente Heerlen, 1954), de monumentale plafondschildering Icarus Atlanticus (Mauritshuis Den Haag, 1988) en het grote fresco Het laatste oordeel (Paleis van Justitie Arnhem, 1996).
Lataster is eigenlijk altijd een ‘aardse dichter’ geweest, in zijn vaak op de actualiteit geënte thematiek is hij in alle opzichten een humanistische kunstenaar. Tot het eind van zijn leven was hij actief in zijn atelier in Amsterdam Sloterdijk. Geen hele grote formaten meer, maar toch. Ik herinner mij de schittering van zijn ogen, die je verwezen naar de waarde van het leven, voorbij de ellende van ziekte, oorlog en dood.
Tijdens Niet zonder jou dacht ik aan de jonge Ger, die ik uiteraard enkel van foto’s en uit verhalen ken, en die in Amsterdam zijn latere vrouw Hermine van Hall ontmoette. Met haar deelde hij een sterk politiek engagement. Ger was een communist die ook in zijn werk zijn betrokkenheid bij het menselijk lijden uitdrukte. Geen sentimentele plaatjes, maar een krachtig zoeken naar de juiste beeldentaal om de werkelijkheid tegemoet te treden. Deze zin komt bij mij op bij flarden herinneringen aan onder meer Latasters laatste expositie, twee jaar geleden in Museum van Bommel van Dam in Venlo. Dat hij veelal schilderde naar aanleiding van actuele gebeurtenissen getuigt van een materialistische opvatting, waarbij de aardse feiten de ingrediënten zijn van elke idee. En niet omgekeerd.
Waarom zoveel mensen Latasters werk graag zien, heeft misschien te maken met dat spannende effect in zijn werk, waarbij naast elke lijn en onder elk kleurvlak nieuwe opties ontstaan. Een verrassend soort optimisme eigenlijk.
Kijken naar een werk van Lataster maakt je nog meer deel van de mensheid. Een mensheid zoals die enkel vanuit het moderne universalisme uitgevonden kon worden. Het maakt het afscheid van deze schilder ook het afscheid van weer een erflater van de twintigste eeuw.