De overheid is de belangrijkste financier van kunst en cultuur, maar wil daar van af. Gaan we toe naar een civil society van burgerlijke betrokkenheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid in de kunst? En welke rol spelen musea, ondernemers en kunstverzamelaars daarin? “Ik zie dit niet als mecenaat, maar als welbegrepen eigenbelang.”
De derde Gouden Eeuw nadert
Het is een grauwe winterdag, en we kijken vanuit brasserie Keyzer, naast het Concertgebouw, uit op het Amsterdamse Museumplein. Het plein, ooit bedoeld als cultureel hart van Nederland, ligt er mistroostig bij. Kijk, daar staat het Stedelijk Museum, in de steigers. De collectie van het museum dat ooit in één adem werd genoemd met het MoMA en Centre Pompidou, trekt tegenwoordig in containers door de stad. Een stuk verderop: bouwput Rijksmuseum, tot 2013, en waarschijnlijk langer, gesloten.
De bakens van cultureel Nederland zijn verworden tot musea zonder geheugen. Intussen wil Amsterdam een moderne versie van het Grand Palais laten bouwen aan de Zuidas. Het mag honderd miljoen euro kosten, de stad betaalt een kwart en Wim van Krimpen (ex-Gemeentemuseum Den Haag) wordt de bouwheer.
In de opgestookte warmte van brasserie Keyzer schieten de ogen van Renée Steenbergen vuur. “Amsterdam zou eerst een begin moeten maken met het achterstallig onderhoud van de bestaande cultuurinstellingen, met hun jaarlijks tekort van achttien miljoen euro.” Dat eigentijdse Grand Palais is vooral bedoeld om de Zuidas, Amsterdams prestigeobject, uit het slop te trekken. Steenbergen: “Dit is een wel heel platte interpretatie van de creatieve stad. De cultuur als smeermiddel: als het zó makkelijk was…!”
Een van Steenbergens conclusies in haar boek De Nieuwe Mecenas is dat Nederlandse overheden een bedenkelijke reputatie hebben op het gebied van kunstpolitiek. Wel cultuurtempels bouwen, en er dan de handen vanaf trekken. Het plan voor het Grand Palais bewijst hoe bestuurders de geschiedenisboeken willen halen door het stapelen van stenen. Steenbergen: “De zondvloed van de exploitatietekorten komt toch pas na hun ambtstermijn.”
Intussen bedenken bedrijfsleven en (rijke) particulieren zich wel drie keer voor ze deelnemen in culturele projecten “als de overheid niet zorgt dat de verwarmingsrekening wordt betaald en het onderhoud is geregeld”. Toch moest De Nieuwe Mecenas nú geschreven worden, zegt Steenbergen, vanwege het momentum. Nederland staat aan de vooravond van een Derde Gouden Eeuw, “dankzij de aanzienlijke persoonlijke vermogens onder Nederlandse burgers en de sterk toegenomen belangstelling voor kunst en cultuur.”
Waar moeten we die nieuwe mecenassen zoeken? Steenbergen: “Eerst heb je de eerste generatie baby boomers die hun geld niet opzij hoeven te leggen voor hun goed verdienende kinderen. Dan heb je de gefortuneerde ondernemers, zoals Joop van den Ende, Sylvia Tóth en Pierre Geelen: major donors die private cultuurfondsen hebben opgericht. Vervolgens de jonge professionals die in de VS en Engeland hebben geleerd dat mecenaat heel gewoon is. Omdat geven bij leven nu eenmaal leuker is dan legaten achterlaten. De vierde categorie zijn vrouwen. Negentig procent van de erfgenamen zijn vrouwen, die van nature meer in cultuur geïnteresseerd zijn dan mannen.”
Die ons toelachende derde Gouden Eeuw is echter geen wetmatigheid. “Als de cultuurwereld niet uitkijkt, gaat ze de boot missen. De gezondheidszorg is qua fondsenwerving al een stuk verder.” Opvallend genoeg ziet ze de economische crisis veel minder een bedreiging. “In Amerika is veel meer privé-kapitaal verdampt dan bij ons. Nederland is een land van spaarders. En het is goed om nieuwe initiatieven te beginnen op het dieptepunt van de markt: het kan alleen maar beter gaan.”
Dat proces probeert Steenbergen te versnellen met de Stichting Geef om Cultuur met een landelijke database waarin particuliere verzamelaars aangeven welke stukken beschikbaar zijn voor musea. Geduld en vasthoudendheid zijn geboden, want musea en bedrijfsleven in Nederland hebben weinig op met (privé-)mecenaat. “Ik ben me rot geschrokken van de arrogantie en desinteresse bij veel musea. Zelf kopen is kennelijk leuker dan krijgen. Dan hoef je geen dank-je-wel te zeggen.” Ook de opstelling bij financiële instellingen en multinationals, die te boek staan als grote kunstsponsors, valt haar tegen. “Hoewel ik me vooral richt op particulieren, ben ik niet onder de indruk van de culturele belangstelling van het bedrijfsleven. Serieuze projecten waarin niet alleen aan de tegenprestaties wordt gedacht, zijn er weinig.”
Op zoek naar de spreekwoordelijke uitzondering op de regel belanden we in woontoren New Amsterdam aan de vermaledijde Amsterdamse Zuidas. In de entree prijkt een reusachtige houten kop van Stephan Balkenhol, een stukje verderop glimmen acht foto’s van Anish Kapoor ons toe. In de huurappartementen hangen 674 kunstwerken (fotografie, grafiek en kleine schilderijen) van 64 kunstenaars. Onder wie Jan Dibbets, Peter Doig, Olafur Eliasson, Gary Hume en Richard Long. De werken zijn eigenhandig opgehangen door bestuursvoorzitter Huub Smeets van woonbedrijf Vesteda. “We zoeken het in identiteit en allure, maar de kunst mag nergens opdringerig zijn. Daarom wilde ik weten waar en hoe het kwam te hangen. Voor die klus ben ik twee dagdelen naar Amsterdam gekomen.” Breed lachend: “Af en toe heb je ook lol in je vak.”
Smeets heeft de kunstwerken niet alleen zelf opgehangen, hij heeft ze ook uitgekozen. Zoals de jaren-dertigfoto’s van Horacio Coppola die hij opmerkte toen hij een keer in Buenos Aires was. “Dan ga ik op zoek naar de kunstenaar en koop het.” Zo eenvoudig kan het zijn. Het boek dat Vesteda over New Amsterdam heeft gepubliceerd, lijkt wel een kunstcatalogus.
Volgens Smeets steekt Vesteda, met 28.000 huurwoningen marktleider in Nederland, 0,2 procent van de bouwkosten van elk project in kunst. Meestal gaat dat via rechtstreekse opdrachten aan kunstenaars. In New Amsterdam is het bedrijf aan het verzamelen geslagen. Internationaal bekende kunstenaars, omdat er vooral expats wonen. Smeets: “We hebben het dus niet over een bedrijfscollectie. De keuze van de kunstenaars is altijd gekoppeld aan het gebouw. Ik zie het dan ook niet als mecenaat, maar als welbegrepen eigenbelang.”
Toch doet Vesteda wel degelijk aan mecenaat. Door Smeets’ persoonlijke bemoeienis opende het Nederlands Architectuurinstituut drie jaar geleden een vestiging in Maastricht waar het bedrijf jaarlijks 300.000 euro in steekt. Ook ondersteunt hij de expositie over Oscar Niemeyer in Schunck Glaspaleis in Heerlen (zie elders in dit nummer) en een door Alvaro Síza ontworpen filmhuis op de Kop van Zuid in Rotterdam. In ruil voor enkele afdrukken van hun werk wil Vesteda ook wel eens de portemonnee trekken als fotografen als Kim Zwarts en Geert Goiris dure buitenlandse trips maken.
Dat sommige overheden weinig gevoel voor mecenaat hebben, zoals Renée Steenbergen in haar boek vaststelt, deed de Sittardse psychiater en verzamelaar Albert Groot besluiten met zijn collectie in het kielzog van museumdirecteur Stijn Huijts uit te wijken naar Heerlen. Daar biedt het plaatselijke Glaspaleis hem de kans zijn 200 werken tellende collectie publiekelijk te tonen. Te veel voor de toch ruime woning van Albert en Hannie Groot-Wijnands, waardoor het merendeel ongezien blijft. Groot: ”En daar maakt de kunstenaar zijn werk niet voor, om het in een kast meer waard te laten worden.” Met een brede grijns: “Het kan ook minder waard worden trouwens.”
In de royale entree van huize Groot wordt de bezoeker vergast op een doek met verticale strepen van Bernard Frize, getiteld Ragate. “Het is vooral een kleurenonderzoek”, zegt Groot. “Ik krijg er gemengde reacties op. Dat mag. Ik zelf word er in elk geval heel vrolijk van.” Verder is er werk te zien van Antoine Berghs, Lucia Orta, Roman Signer en Guido Geelen. De laatste tijd is zijn aandacht verschoven naar conceptuele kunst en foto-, film- en videokunst van vooral jonge kunstenaars.
Groot beschouwt verzamelen als een ideële zaak. Hij groeide op in een katholiek gezin met wortels in Alkmaar en Tilburg, steden waar in de jaren zeventig en tachtig kerken van architect Pierre Cuijpers werden gesloopt. Groot: “De beelden, het houtsnijwerk, het smeedwerk, het glas-in-lood: allemaal weg. Ik ben niet gelovig, maar die sloop deed me pijn. Het zegt iets over onze maatschappij, waar financieel-economische motieven altijd de overhand hebben.”
Omdat Groot de verzameling publiek toegankelijk wil maken, is de collectie ondergebracht in een stichting die de kunstwerken in bruikleen geeft aan het pas opgerichte Schunck Collectors House in Heerlen. “Het is geen sponsoring, maar mecenaat. We voegen iets toe aan het publieke domein zonder dat daar iets tegenover staat.” Een voorproef was onlangs te zien in een presentatie in Heerlen waar ook werk werd getoond uit de collecties van Jo en Marlies Eyck, Jacques Defauwes en DSM. Groot: “Het is niet bedoeld als: ‘Kijk eens wat we hebben’, maar als: ‘Kijk eens wat er allemaal te zien is’.”
Het Collectors House wil jonge mensen naar Schunck Glaspaleis trekken en laten nadenken over de rol van kunst in de samenleving. Groot. “Juist hedendaagse kunst kan een gevoel van sensatie geven, het gevoel dat alles kan. Het biedt ook een referentiekader, een idee van ordening en beschaving: ‘Dít is ons moment in de geschiedenis’. Ik wil mijn collectie niet opdringen, het aspect ‘status’ spreekt me totaal niet aan, maar kunst gaat om hele elementaire zaken. Het ontdekken en het doorgeven hiervan, daar geloof ik in.”
Vesteda-topman Huub Smeets (l) in New Amsterdam aan de Zuidas. foto Jasper Groen
Schrijfster Renée Steenbergen: “… rot geschrokken van de arrogantie en desinteresse bij musea.”
Collectioneur Albert Groot: “Hedendaagse kunst geeft een gevoel van sensatie, een gevoel dat alles kan.” foto Zuiderlucht