De uit Weert afkomstige Krist Gruijthuisen (35), net benoemd als directeur van Kunst-Werke, is een van de vele Nederlandse cultuurmanagers in Berlijn. Terwijl ze negatief zijn over de verzakelijkte atmosfeer in hun vaderland, worden ze geloofd om hun kwaliteiten. “Arm aber sexy” past hier niet meer.
“Hey, the president is in town”, klinkt het ironisch vanaf een bankje op de binnenplaats. Een lange jongeman, in spijkerbroek en blazer, komt breed glimlachend op een groepje Amerikaanse kunstenaars af en groet hen amicaal. Hij heet Krist Gruijthuijsen, is 35, komt uit Weert en is vanaf 1 juli directeur van Kunst-Werke (KW), de belangrijkste instelling voor hedendaagse kunst in de Duitse hoofdstad.
Het is de dag van de opening van de Biënnale van Berlijn, over een paar uur in KW, dus verzamelen zich hier kunstenaars en curatoren van overal ter wereld. De meesten kennen elkaar van exposities in andere landen, zegt Gruijthuijsen haast verontschuldigend, als hij na nog een reeks begroetingen is gaan zitten voor een gesprek.
Gruijthuijsen zelf past er prima tussen. Als kunstenaar is hij opgeleid in Maastricht en Antwerpen, als curator in Stockholm en Istanboel. Hij heeft gewerkt in Amsterdam, en was tot 1 juli directeur van de Kunstverein in het Oostenrijkse Graz. Eigenlijk is zo’n internationale atmosfeer ook volkomen normaal, zeker omdat Berlijn vanaf de jaren negentig bekend staat als een magneet voor beeldend kunstenaars. Alleen: aan de top van de Berlijnse kunstinstituten is dat internationale een stuk minder gewoon. “Tot nu toe werkten hier alleen maar Duitsers”, zoals Gruijthuijsen zelf constateert.
Zijn benoeming is dan ook geen toeval, denkt hij zelf. “KW wílde ook een buitenlander », zegt hij. “Ik ben aangesteld om te laten zien dat hier iets nieuws gebeurt.” De politiek ondersteunt dit: hij krijgt meer subsidie mee, en zijn opdracht is duidelijk: het instituut moet bekender worden. “Ik ben de definiëring van de herstructurering”, ironiseert hij de ambtelijk formuleringen waarin dit soort veranderingen worden gegoten.
Een vergelijkbaar verhaal klinkt ook elders in de stad; de komst van een jonge Nederlandse directeur in KW staat namelijk niet op zichzelf. Gruijthuijsen maakt deel uit van een opvallende reeks internationale benoemingen in de Berlijnse cultuurwereld. De meeste aandacht gaat naar de Schot Neil MacGregor, de voormalige directeur van het British Museum, die een museale invulling moet bedenken voor het Berlijnse Humboldt-Forum, ook wel “het grootste culturele project in Europa” genoemd, in het Berliner Stadtschloss, het nieuw op te bouwen Pruisische paleis in het hart van de stad. Eveneens uit Londen komt de Vlaming Chris Dercon, nu nog directeur van de Tate Modern, voorheen van Boijmans Van Beuningen. Hij wordt vanaf 2017 intendant van het prestigieuze theater de Volksbühne.
Uit Amsterdam komt Paul Spies, tot voor kort directeur van het Amsterdam Museum. Hij leidt nu de Berlijnse historische stadsmusea en is verantwoordelijk voor het concept van het Berlijnse deel van het Humboldt Forum. De wereldberoemde Chinese kunstenaar Ai WeiWei is dit jaar begonnen als docent aan de Academie der Künsten – zijn komst stond overigens al bijna vijf jaar vast.
Door die grote namen zou je bijna over het hoofd zien dat het aandeel Nederlandstaligen binnen de ze groep nieuwkomers het grootst is. “Het begint inderdaad op te vallen, al die Hollanders” grinnikt een PR-medewerkster in KW. Van de kant van de nieuwkomers is de motivatie duidelijk: allen jubelen dat “in Berlijn cultuur een hoofdzaak is, en geen bijzaak”, zoals Spies het formuleert – zo anders dan in het huidige Nederland. Maar waarom vraagt de stad hén?
“Misschien heeft mijn voorbeeld wel tot hun komst bijgedragen”, lacht Annemie Vanackere, op het terras van haar eigen theater. De Vlaamse, artistiek leidster van de Rotterdamse Schouwburg, hoorde vijf jaar geleden dat de directeur van het Berlijnse theater Hebbel am Ufer vertrok en schreef een sollicitatiebrief. Ze werd prompt aangenomen. “Iemand uit het buitenland? Over die mogelijkheid hadden de toenmalige bestuurders niet nagedacht. Dat was toen een noviteit.” Inmiddels is Vanackere behoorlijk ingeburgerd in de stad. Haar programma wordt goed besproken, haar theater krijgt meer subsidie, haar contract is onlangs verlengd tot midden 2022.
Vanackere plaatst de komst van de ‘Nederlanders’ in een gestage verandering van de Berlijnse cultuurwereld. Gedurende de jaren negentig, in het vacuüm na de val van de Muur, trok de stad vooral arme kunststudenten aan, ze kwamen voor de alternatieve sfeer die er heerste. Vanaf 2005 kwamen ook kapitaalkrachtiger ‘mid-career’-kunstenaars in de stad wonen, zoals ontwerpster Hella Jongerius en kunstenaar Willem de Rooij. Maar hun zaken deden ze meestal buiten Berlijn.
Inmiddels manifesteert zich een nieuw type Nederlander in de cultuurwereld, en ook die past in zekere zin bij de veranderingen van de Duitse hoofdstad. Berlijn is in korte tijd duurder geworden, de huizenprijzen stijgen enorm, en het aantal toeristische overnachtingen is verdriedubbeld naar dertig miljoen per jaar.
Met andere woorden: na zijn alternatieve fase is Berlijn meer een ‘echte’ hoofdstad aan het worden. Cultuur speelde de laatste vijftien jaar al een grote rol als uithangbord van de stad, de laatste paar jaar is er een nieuwe dimensie bijgekomen. “Toerisme is enorm belangrijk geworden”, zegt Vanackere. “’Arm aber sexy’, de slogan van burgemeester Wowereit uit 2005, past niet meer bij Berlijn. Men wil meer kapitaalkrachtige glamour, ook in de cultuur.”
De omslag wordt belichaamd door Tim Renner, sinds 2014 staatssecretaris van Cultuur in Berlijn. Renner kwam uit de popindustrie, en was met zijn vlotte kledingstijl en opvattingen over de gelijkwaardigheid van de hoge en lage kunsten een opvallende verschijning in de behoudende Berlijnse kunstpolitiek. Renner is verantwoordelijk voor de benoemingen in de grootste Berlijnse culturele overheidsinstanties.
Vanackere kan zich voorstellen dat het culturele ondernemerschap, dat in Nederland zo cruciaal is geworden, past bij de culturele ambities van Renner. Dat heeft natuurlijk iets ironisch: terwijl Gruijthuijsen en anderen uiterst kritisch zijn op de verzakelijkte atmosfeer in de Nederlandse cultuurpolitiek, worden de Nederlanders in Berlijn juist geloofd om hun managementkwaliteiten.
De krant Der Berliner Morgenpost zag al overeenkomsten tussen Spies, Gruijthuijsen en Dercon: “Het is een type slimme cultuurmanager, internationaal georiënteerd, met een uitstekend netwerk, en die open, communicatief en daarbij ontspannen in de omgang is.”
Inderdaad klinkt er ineens een opvallende nieuwe taal bij de verschillende presentaties, de taal van de verandering. De Amsterdammer Paul Spies heeft in interviews de stoffigheid van de stadsmusea en de stroperigheid van de Berlijnse bureaucratie bekritiseerd. “Wat hebben de officiële musea zitten slapen dat de commerciëlen de markt hebben kunnen pakken”, zei hij in de Volkskrant over commerciële initiatieven rond historische thema’s in Berlijn, die beduidend meer publiek trekken dan de stadsmusea die hij nu leidt.
De nieuwkomer moet wel weten in wat voor stad hij terecht komt.
Ook Gruijthuijsen vindt dat de beeldende kunstwereld wel een nieuwe dynamiek kan gebruiken. “Ik zie Berlijn als een stad die zijn potentie op kunstgebied nooit echt helemaal heeft vervuld”, zegt hij. “Ik vond het natuurlijk allemaal erg interessant, die dynamiek na de val van de Muur. Maar ik werd er ook wel moe van. Alles was steeds in verandering zonder dat er sterke vaste structuren ontstonden.” Volgens hem is nu “aan alle kanten voelbaar dat de Berlijnse politiek druk bezig is de stad te etaleren als toekomstige cultuurhoofdstad van Duitsland.” Aan de ene kant roemt hij daarbij de voordelen voor de cultuur, maar hij waarschuwt wel dat cultuur door de politiek ‘geïnstrumentaliseerd’ kan worden.
Conflicten tussen oud en nieuw zijn dan ook niet uit te sluiten. Zo hebben de plannen van Chris Dercon, die bij de Volksbühne meer internationale reizende producties wil programmeren, voor ronduit vijandige reacties gezorgd. Een “populist” uit Londen, zo was er onder andere te horen. Dat wethouder Renner op eigen houtje Dercon naar Berlijn heeft gehaald, heeft “het felste cultuurdebat sinds jaren” uitgelokt, zoals Der Tagesspiegel het formuleerde. In juni leidde de onvrede tot een open brief waarin bijna 200 Volksbühne-medewerkers de vrees uitspreken dat Dercons aanpak het eind van het Duitstalige teksttheater in hun huis zou betekenen. Zijn plannen zouden oppervlakkig en banaal zijn.
Dercon-verdedigers verklaren de onvrede met een “verzet tegen verandering” en een “provinciale sfeer” in Berlijn. Vanackere vindt dat te snel geconcludeerd; terwijl de museumwereld inderdaad een fikse inhaalslag zou kunnen maken, bevindt de Berlijnse theaterwereld zich internationaal gezien al decennia op hoog niveau. Volgens haar is er ook een gevaar als je voor vijf jaar wordt ingevlogen: de nieuwkomer moet wel weten in wat voor stad hij terecht komt, de historische en culturele gevoeligheden leren kennen, weten welke specifieke thema’s de makers en het publiek in Berlijn bezig houden, en daar dan vervolgens op reageren. Het is goed dat de stad zich meer voor de blik van buiten opent, zegt Vanackere, maar de cultuurpolitiek kan zich ook teveel laten meeslepen door “de gladde taal van verandering”.
In KW is Gruijthuijsen niet bang voor een opstand. Zijn plannen zijn “heel positief opgepakt”, zegt hij. Hij wil van KW een tegenwicht maken tegen de oprukkende commercialisering van de beeldende kunst in de stad. Tegelijk wil hij dat het instituut een breder publiek uitnodigt tot een bezoek. “Je kan publieksvriendelijk zijn zonder populistisch te hoeven worden”, is de boodschap die hij naar Berlijn meebrengt. Het publiek in de stad heeft een honger naar dit soort plekke’, denkt hij. En, voegt hij er zelfverzekerd aan toe: “Wíj gaan hun verlangen vervullen.”
9. Berlin Biennale. Van 4 juni t/m 8 september in Kunst-Werke en vier andere locaties in de stad. bb9.berlinbiennale.de