De Britse componist Michael Finnissy schreef voor Musica Sacra het stuk ‘De Allerheiligste Ledematen des Lijdenden Verlossers’, geïnspireerd op een cantatecyclus van barokcomponist Dietrich Buxtehude. Zuiderlucht zocht hem op in Londen en sprak met hem over karakter en betekenis van ‘gewijde’ muziek.
“All music is sacred”, stelt Michael Finnissy aan het begin van ons gesprek in het café van Tate Modern in Londen. “Schrijf dat maar op. Ben je in één keer klaar met je artikel!”
Alle muziek is ‘gewijd’, ‘religieus’, ‘geestelijk’ – het woord sacred is niet zo gemakkelijk te vertalen in het Nederlands. In een e-mail een paar weken eerder zei Finnissy het nog mooier. Sacred is “dat transcendente, metafysische, misschien ook magische, mysterieuze, zelfs schrikwekkende gebied van de menselijke ervaring waar zowel muziek als religie deel van uitmaken”. Toch, als we doorpraten, blijkt de ene muziek nog wel iets gewijder te zijn dan de andere.
Michael Finnissy (Tulse Hill, Londen, 1946) is één van de belangrijke Britse componisten van dit moment. Zijn werk – pianomuziek, vocale muziek (solo en koor), muziek voor diverse kleine bezettingen, orkestmuziek – is op het eerste gezicht complex, soms uiterst virtuoos, maar daar moet niemand zich door laten misleiden want onder de vele noten schuilt een diepe emotionaliteit. Zijn Liturgy of Saint Paul werd uitgevoerd tijdens Musica Sacra van 2008. Voor de editie van dit jaar schreef hij een compositie naar aanleiding van de cantatecyclus Membra Jesu Nostri van zijn verre voorganger Dietrich Buxtehude (ca. 1637-1707). De opdracht aan Finnissy en de uitvoering van beide stukken op zaterdag 18 september passen in de avontuurlijke benadering van oude en hedendaagse religieuze muziek waar het festival patent op heeft.
De titel van uw stuk luidt De Allerheiligste Ledematen des Lijdenden Verlossers, een enigszins vrije vertaling van de titel van het werk van Buxtehude. Op welke manier horen we dat terug in de muziek?
“Om te beginnen neem ik de structuur over. De cyclus van Buxtehude is een bespiegeling over het lijden van Christus in de vorm van zeven korte cantates, elk gewijd aan een lichaamsdeel van de Verlosser: van de voeten en de knieën tot het hart en het hoofd. Mijn stuk heeft ook zeven delen met dezelfde titels. Daarnaast citeer ik hier en daar. De twee openingsakkoorden zijn bijvoorbeeld direct afkomstig van Buxtehude, alleen heb ik ze getransponeerd van c-klein naar bes-klein en heb ik de grondtoon – de bes in mijn geval – weggelaten. Het is maar een detail, maar je kunt het zien als een symbool voor de veranderde betekenis van gewijde muziek in de samenleving. De muziek van Buxtehude is verankerd in een haast vanzelfsprekende religieuze traditie. De huidige samenleving heeft die basis niet meer. Maar verder lijkt mijn stuk helemaal niet op Buxtehude. Er zitten trouwens ook allerlei andere verwijzingen in, onder meer naar de Missa Solemnis van Beethoven en de Mis in f van Bruckner. Als deze muziek ergens iets van heeft, dan is het van Bruckner, vooral van zijn strijkkwintet. En dan gaat het niet om citaten, maar meer om de sfeer van bezinning, contemplatie. Uiteindelijk gaat het stuk over lijden – niet alleen het lijden van Christus, maar lijden in het algemeen.”
De cantates van Buxtehude zijn gezet op een tekst van de dertiende-eeuwse dichter Arnulf van Leuven. Uw stuk is geschreven voor piano, viool, altviool en cello en heeft geen tekst. De vier instrumenten moeten het helemaal alleen doen. Hoe kunnen we uw compositie toch als ‘gewijde’ muziek herkennen?
“Uiteraard zijn er de context – een festival met de naam Musica Sacra – en de titel. Het helpt ook dat de uitvoering van de cantate-cyclus van Buxtehude eraan voorafgaat. Dat zet de mensen op het juiste spoor, maar ik denk dat het gewijde karakter vooral in de intensiteit zit. Daarnaast maak ik gebruik van een aantal conventies in de religieuze muziek. Religieuze kunst – niet alleen muziek maar ook beeldende kunst – is bij uitstek gebouwd op traditie. Bij het horen van het woord ‘Kruisiging’ krijgt niemand beelden voor ogen van de echte gebeurtenis, maar we denken aan schilderijen van Fra Angelico of Masaccio. Ik ben net terug uit Florence, vandaar, maar ik zou ook andere voorbeelden kunnen noemen. In de muziek geven dalende halve tonen meteen een associatie met een klaagzang. Op dergelijke conventies kun je als kunstenaar voortbouwen.”
Is dat ook de achtergrond van de citaten en verwijzingen in uw werk?
“Zeker. Die citaten zijn geen postmoderne sampling, maar een manier om een brug te slaan naar eerdere muziek. Ik heb allerlei flarden en fragmenten in mijn hoofd. Die vinden hun weg in de compositie. Maar de toehoorders hebben óók associaties en herinneringen. Daar speel je als componist op in, zelfs al zijn de verwijzingen voor de meeste luisteraars niet direct herkenbaar. Dat is niet erg, het moet geen zoekplaatje worden. De Allerheiligste Ledematen des Lijdenden Verlossers staat in een traditie van instrumentale gewijde muziek met stukken als Die sieben letzte Worte des Erlösers am Kreuz van Haydn, sommige pianostukken van Liszt en een groot aantal werken van Olivier Messiaen.”
“Dat betekent niet dat zulke muziek conventioneel moet zijn in de enge zin van het woord. Integendeel. Sommige van de meer bekende gewijde muziek van deze tijd – bijvoorbeeld van Arvo Pärt, Henryk Gorecki of John Tavener – blijft vrij dicht bij die conventies. Ik denk dat je verder kunt gaan. ‘Gewijde’ muziek hoeft niet altijd de geijkte verschijningsvorm te hebben. Als je het mij vraagt zijn de symfonieën van Bruckner meer ‘gewijd’ dan de meeste missen van Mozart.”
U zei al dat de religieuze verankering van de samenleving in deze tijd grotendeels is weggevallen. Heeft het eigenlijk wel zin om anno 2010 nog ‘religieuze’ of ‘gewijde’ muziek te schrijven?
“Die vraag zou je inderdaad kunnen stellen. Als je hier om je heen kijkt” – Finnissy werpt een veelbetekenende blik in het museumcafé van Tate Modern, waar men zich tegoed doet aan sandwiches en gebak – “dan gaat misschien twee procent van deze mensen iedere zondag naar de kerk. Toch bestaat er een grote behoefte aan religieuze diepgang. Wat gebeurt er als er iemand sterft? Mensen gaan plotseling naar de kerk en luisteren naar religieuze muziek! Het probleem is alleen dat de mensen in de huidige consumptie-maatschappij zelfvoldaan en gezapig zijn geworden. Het is de taak van de kunstenaar om ze nu en dan wakker te schudden. Daarom móet gewijde muziek volgens mij ontregelend zijn, juist níet voldoen aan de verwachtingen.”
“Ik was eens in een kerk in Parijs, waar gewoon tijdens de dienst Apparition de l’Église Éternelle werd gespeeld, een stuk voor orgel van Messiaen dat bestaat uit een geweldig crescendo. Langzamerhand hield iedereen op met ritselen en schuifelen, niet alleen omdat het orgel steeds luider werd, maar ook omdat de mensen echt onder de indruk raakten. Het was zeer confronterend, maar juist daardoor werkte het.”
Zaterdag 18/9, 16:30 uur, Sint Janskerk, Maastricht: Michael Finnissy, De Allerheiligste Ledematen des Lijdenden Verlossers (wereldpremière). Hieraan voorafgaand (15:00 uur) in de Kapel van de Zusters onder de Bogen, Maastricht: Dietrich Buxtehude, Membra Jesu Nostri, door Collegium ad Mosam o.l.v. Huub Ehlen. Voorafgaand voert Maarten Beirens een gesprek met Michael Finnissy, Theater aan het Vrijthof, Maastricht, 14:00 uur. www.musicasacramaastricht.nl.