Hoe worden daders tot daders? Een in tijden van terrorisme actuele vraag die opnieuw wordt gesteld, zoals ooit bij Joachim van Ribbentrop, Hitlers beschaafde ogende minister van Buitenlandse Zaken. Wie heeft een antwoord?

Joachim von Ribbentrop, geldt als een van de meest fascinerende kopstukken uit nazi-Duitsland. Voer voor psychiaters. Dat moet ook Jos Wigman hebben gedacht toen hij twaalf portretten maakte op basis van de pas in 2005 gepubliceerde gesprekken die de Amerikaanse psychiater Leon Goldensohn tijdens het Neurenberg-tribunaal had met Hitlers minister van Buitenlandse Zaken.

Goldensohn en zijn collega’s kregen de opdracht ervoor te zorgen dat Von Ribbentrop en zijn nazi-collega’s mentaal fit bleven. Zelf zagen de psychiaters een grotere rol voor zichzelf weggelegd. “Het had een haartje gescheeld of de beschaafde wereld was geruïneerd”, zei een van hen, “daarom zijn we het aan onze stand verplicht om na te gaan welke krachten dit drama hebben veroorzaakt.”

Ze voerden daartoe lange gesprekken met de gevangenen. Daarbij gebeurde iets opmerkelijks. In de traditie van de Italiaanse arts Cesare Lombroso dachten ze geconfronteerd te worden met evidente psychopaten, mannen ook die een muur van vijandige zwijgzaamheid zouden optrekken. Maar nee, de meeste gevangenen toonden zich van hun meest innemende kant. Omdat ze uren lang alleen in hun cel moesten doorbrengen, vonden ze het heerlijk als de psychiaters op bezoek kwamen.

Zo ook Von Ribbentrop. Hij praatte honderduit over hoe hij carrière had gemaakt in nazi-Duitsland. Van de gruweldaden van het regime had hij niets geweten, zei hij. Hij hoorde er nu pas voor het eerst van. Het moest het perfide werk zijn geweest van de andere mannen die hier in Neurenberg in de cel zaten.

Psychiater Goldensohn raakte gehecht aan de gevangenen en hun verhalen. Het verklaart zijn milde toon als hij schrijft over zijn ontmoetingen met Von Ribbentrop. Als de oud-minister op de praatstoel zat, stak hij er gezellig een pijpje bij op. Soms schoot hij door in het veinzen van goeiige naïviteit. Dat waren de momenten dat Goldensohn scherpe kanttekeningen noteerde: “Von Ribbentrop heeft soms de houding van een derderangs acteur in de rol van de grote staatsman die door alles wat hij in de laatste jaren heeft meegemaakt een beetje in de war is geraakt”. Een kritische noot, dat wel, maar het is niet precies wat je voor je ziet als je aan een gevaarlijke psychopaat denkt.

Op zoek naar de psychische ziektekiem die de nazi-kopstukken tot hun daden had gebracht, voerden de psychiaters intelligentietests bij hen uit. De meesten deden het uitstekend. Von Ribbentrop had een IQ van 129, Goering kwam zelfs tot 138 – hij was zo trots als een pauw. Hitlers kompanen waren bepaald geen dégénérés met beperkte verstandelijke vermogens, zoals Lombroso waarschijnlijk zou hebben verwacht.

Goldensohn deed ook de inktvlekkentest, in jargon de Rorschachtest. In de jaren veertig en vijftig gold die test als een soort röntgenfoto van de ziel. Urenlang zat Von Ribbentrop te vertellen over wat hij in de inktvlekken zag, Goldensohn en zijn assistenten probeerden tot een interpretatie te komen. Aanvankelijk zagen ze er aanwijzingen in voor een zwakke, afhankelijke persoonlijkheid. Zo zou Von Ribbentrop een ziekelijke behoefte hebben aan een autoriteit die hem vertelde wat hij moest doen. Dat verklaarde zijn slaafse houding ten opzichte van Hitler. Het klonk aannemelijk, totdat iemand op het idee kwam de inktvlekken-duidingen aan andere psychiaters voor te leggen, waarbij de naam Von Ribbentrop was weggelakt. Ze zagen niets afwijkends in Von Ribbentrops duidingen van de inktvlekken. Gewone burger, luidde hun oordeel.

Zo ziet Von Ribbentrop er ook uit in de portretten van Wigman: als een nette, wat meewarig uit de ogen kijkende heer op leeftijd. Het is pas als de portretten van felle kleuren worden voorzien en ze onderdeel worden van een collage met foto’s van nazislachtoffers, zoals in de expositie Kind, mijn kind, dat je je begint af te vragen naar wie je zit te kijken.

Goldensohn keek naar een façade van fatsoen die Von Ribbentrop voor hem had opgetrokken. Hij prikte er niet echt doorheen, hij was te zeer afhankelijk van Von Ribbentrops versie van het gebeurde.

Het waren geen psychiaters, maar historici die het echte verhaal uit de doeken deden. Aan de hand van documenten en de verhalen van derden ontstond een beeld van een man wiens carrière fundamenteel anders was dan hij had verteld. De jaren vóór de Eerste Wereldoorlog had Joachim Ribbentrop in Canada doorgebracht. Hij wilde maar één ding: snel en hoog op de sociale ladder stijgen. Hij reisde eerste klas om in contact te komen met bemiddelde lieden, en gaf zich uit voor een Duitse jonker. Zo raakte hij verzeild op de feestjes van de rijkste families in Montreal en Ottawa – waar hij soms hoofdpijn voorwendde om zich terug te kunnen trekken in de bibliotheek van de gastheer om in diens papieren snuffelen.

Toen hem, ook vanwege schulden, de grond te heet onder de voeten werd, keerde hij terug naar Duitsland. Hij perfectioneerde er zijn rol van heer van stand en trouwde met de dochter van de puissant rijke Sekt-fabrikant Henkell. Hij liet zich adopteren door een verre tante die van adel was, en zette voortaan ‘von’ voor zijn achternaam. Na de NSDAP-verkiezingsoverwinning in 1933 arrangeerde hij in zijn Berlijnse villa gesprekken tussen Hitler en andere Duitse politici. Als dank voor die inzet maakte Hitler hem later minister van Buitenlandse Zaken – door zijn Canadese verleden sprak hij vloeiend Engels.

Joachim von Ribbentrop leek een gecultiveerde heer; maar wie naar psychologische constanten in zijn biografie speurt, ziet onder dat nette oppervlak extreme ijdelheid en meedogenloze geldingsdrang. Een giftige combinatie. Als minister probeerde hij de voorzitter van een Berlijnse herenclub in een concentratiekamp te krijgen omdat die hem ooit het lidmaatschap van de club had ontzegd. Een actie die hij niet besprak met psychiater Goldensohn.

Von Ribbentrop kreeg van zijn Neurenbergse rechters de strop. Een belangrijke overweging voor de rechters was dat deze aardige, beschaafd pratende man in september 1942 de opdracht had gegeven om haast te maken met de deportatie van joden uit de bezette gebieden. Nee, zo ziet de geportretteerde in Kind, mijn kind er zeker niet uit. Ceci n’est pas Von Ribbentrop.

Kind, mijn kind. Fotografie van Theo Derksen, schilderijen van Jos Wigman, muziek van Ernst Jansz. Van 8 t/m 29 mei in Gebouw M, Tapijnkazerne, Maastricht. theoderksen.com/KindmijnKind/