Filmregisseur Anna van der Heide en acteur Vanja Rukavina vinden dat de toneelacademies vooral een realistisch beeld van de Nederlandse theater en filmwereld moeten voorspiegelen. “Het is een harde wereld, je weet nooit of het gaat lukken.”

In 2003 kreeg filmregisseur Willem van de Sande Bakhuyzen een eredoctoraat aan de Toneelacademie Maastricht. Anna van der Heide was student regie en bewonderde zijn werk. Oh God, dacht ze, ik haat netwerken, ik kan toch moeilijk op hem afstappen? “Een klasgenoot duwde me tegen hem aan en toen moest ik wel iets zeggen”, vertelt Van der Heide, inmiddels zelf regisseur van films als Brammetje Baas en Meester Kikker die net klaar is. Ze vroeg of ze een keer regieassistentie mocht doen. “Hij zei: ‘Ik werk nooit met stagiaires, maar schrijf maar een brief.’” Aldus geschiedde; het klikte en Van der Heide mocht assisteren zowel bij de theaterversie als de verfilming van Cloaca. “Er was veel scepsis op school. Of het niet te hoog gegrepen was, met al die heftige acteurs.” Van der Heide persisteerde, anders maar geen diploma. Wat ze maar wil zeggen: “Dit vak wordt ook bepaald door mensen die je tegenkomt, met wie het klikt en die je kunnen inspireren.”

Vanja Rukavina (Sarajevo, 1989) zat nog in het derde jaar van de Toneelacademie toen hij via een open auditie werd opgepikt door Toneelgroep Amsterdam. Hij speelt er nu vijf seizoenen, dezer dagen in De stille kracht. Maar ook in Nobody Home van Daria Bukvic. “Dat was een jaar lang uitverkocht en ik heb eindelijk een ticket kunnen bemachtigen”, roept Anna van der Heide uit. “Mooi”, lacht Rukavina. Dat stuk vertelt het persoonlijke verhaal van drie vluchtelingen, Rukavina is er één van. “Ik kom uit multi culti Rotterdam”, vertelt Van der Heide, “ik schrok me rot toen ik op de academie kwam en bleek dat mijn medestudenten net als ik allemaal vooral uit de blanke middenklasse kwamen. Er was weinig diversiteit. Af en toe was het je reinste salonsocialisme: Er werd gepraat over van alles, maar wel vanuit een heel beschermde achtergrond.

Naar Rukavina: “Theater was veel te lang teveel in zichzelf gekeerd. Wij zochten destijds krampachtig naar goede thema’s. Die zijn er natuurlijk we maar jullie halen die uit je eigen achtergrond en er zijn vernieuwende theatervormen gevonden om ze te maken.”

Zoals in Nobody Home, waarin drie vluchtelingen hun eigen verhaal vertellen. En kennelijk is er publiek voor want Nobody Home trekt volle zalen. Rukavina: “Als maker of gezelschap bouw je een vast publiek op, maar het is een hele kunst om echt nieuw publiek te bereiken. Je wil je boodschap ook aan de juiste mensen meegeven.” Van der Heide: “Soms had ad ik het gevoel dat ik vooral theater maakte voor theatermakers en bekenden.

Het was een verademing om voorstellingen te maken voor de Parade, waar ook veel publiek kwam dat je nooit in het theater zag. Over nieuw publiek gesproken, ze wijst op haar film Brammetje Baas. Afgelopen jaar te zien op een filmfestival in Iran. “Dat is het mooie van film, je bent zelf al lang met andere projecten bezig maar die film draait maar door.”

“Voor repertoiretoneel moeten we ons best doen om mensen naar het theater te krijgen. Bij Nobody Home gaat het vanzelf, er zitten asielzoekers in de zaal en Nederlanders die anders niet naar het toneel komen.”

Anna van der Heide zegt veel geprofiteerd te hebben van “vier jaar opsluiting” in Maastricht. “Er waren geen vluchtwegen, er was alleen maar die klas en die paar docenten, daar leer je veel van.” Vanja Rukavina bekent zelfs streng te zijn geweest voor zijn medestudenten. Te laat komen was not done, als iemand het in zijn hoofd haalde om buiten de academie een klus te doen, was er meteen discussie.

Een academie moet studenten afschermen en in rust en concentratie opleiden, vindt Van der Heide. “Je moet tenminste vier jaar lang je eigen stem kunnen volgen en niet continue bezig zijn met castingdirectors en polls, die schabbelcultuur, al die afleiding blijft een valkuil in het vak. Het is de tijd van buitenkant, bladen en heldendom. Ik schrik wel eens bij audities van al die mensen die beroemd willen worden. De Maastrichtse academie brengt studenten een realistisch beeld van het vak bij. Ik heb juist aan docenten die hard en duidelijk waren, het meeste gehad. Er is maar heel weinig glamour en glitter in Nederland. Theater en film is hard werken, je weet nooit of het gaat lukken. Ik denk wel eens dat er heel teleurgestelde generaties aan gaan komen.”

Vanja Rukavina ligt niet wakker van glamour. “Natuurlijk heb je een naam als je bij Toneelgroep Amsterdam speelt. Voor sommige acteurs is Toneelgroep Amsterdam een doel. Maar je moet jezelf altijd de vraag stellen: Waarom doe ik dit? Ik vind echt niet alles geweldig wat we doen. Als acteur kan ik me hier uitstekend ontwikkelen maar als maker kan ik er bijvoorbeeld niks. Soms voel ik de urgentie om iets van mezelf te vertellen. Dankzij de ruimte en de middelen op school heb ik mezelf kunnen ontdekken als maker. Maar ik zit niet meer op school. Dus: Waar moet ik dat doen, hoe moet ik dat financieren? Dat is heel lastig, maar moeilijk is geen reden om het niet te doen. ”

Anna: “Toen ik afstudeerde zei directeur Leo Swinkels: “Pas na vijf jaar weet je of mensen het gaan redden. En dat is waar, weet ik nu. Sommigen gingen heel hard na de academie, maar daarna werd het stil.”