Twee hoofdprijzen uit de nationale subsidieruif sleepte hij binnen voor Marres en NAi Maastricht. Guus Beumer, directeur van beide instellingen, over de positie van de stad waar hij nu ruim drie jaar werkzaam is: “Flexibiliteit in denken is geen regionaal privilege, laten wij wat minder bang zijn voor conflict.”

Guus Beumer, boy wonder in cultuurland

“Ik ben he-le-maal gelukkig”, zegt Guus Beumer over zijn huidige gemoedstoestand. We hebben ons genesteld in de keuken van Living with Things, op de bovenste verdieping van NAi Maastricht. De knusse, op een uitstalling van huisraad lijkende presentatie laat zien hoe designers als Jurgen Bey en Rianne Makkink tegen architectuur aankijken.

Nietsvermoedende architecten zullen er ietwat verweesd rondlopen, maar Beumer houdt nu eenmaal niet van klassieke opstellingen. Hij bezorgt bezoekers liever enige verwarring, om ze via het pad van evocatie en associatie zelf hun gedachten te laten formuleren.
Dat Beumer zich zo senang voelt, heeft allereerst te maken met het veiligstellen van de toekomst van het Nederlands Architectuurinstituut Maastricht (NAi M). Per 1 januari wordt het pas twee jaar oude NAi M formeel losgeweekt van de Rotterdamse moeder. Tot 2013 heeft hij een jaarbudget van 700.000 euro, en een gratis behuizing, bijeengebracht door rijk, provincie, gemeente Maastricht en vastgoedonderneming Vesteda.
Ook bij Marres kan de vlag in top. Drie jaar gedurfd programmeren leverde hem een voorhoedepositie op in het nationale kunstenwereldje, tot uitdrukking gebracht door de 500.000 euro die hij tot 2013 jaarlijks uit Den Haag krijgt overgeboekt.

Guus Beumer (Subang, Indonesië, 1955), groot geworden in de wereld van mode en design, kwam in 2005 naar Maastricht om directeur te worden van Marres. Tijdens het oriëntatiegesprek met het bestuur had hij een citroentaart op tafel gezet: zo zouden de eerste jaren gaan smaken. Terwijl hij als kersverse directeur in conflict raakte met de gemeente, die Marres naar het nieuwe cultuurhuis AINSI wilde laten verhuizen, en de geldkist alsmaar leger raakte, kwam Beumer met een reeks presentaties over 19e eeuwse fenomenen als de dandy, de dilettant, de verzamelaar en de flaneur. Echte publiekstrekkers waren het niet, maar bij insiders maakte de reeks de nodige indruk. Zo veel dat Marres nu dus deel uitmaakt van minister Plasterks cultuurplan. Beumer: “Tot drie maanden geleden had ik alleen het pand en mezelf, nu is er een totaal andere situatie.” Vanaf 1 januari hoort Marres bij de nationale top-4 van presentatiepodia voor hedendaagse kunst, met BAK in Utrecht, Witte de With in Rotterdam en De Appel in Amsterdam. “Het is een kwalificatie die amper tot Maastricht lijkt door te dringen, terwijl deze ‘hoofdprijs’ voor Marres nou net het bewijs is dat de oude tegenstelling tussen centrum en periferie aan het verdwijnen is. Vanuit de Randstad wordt anders tegen de regio aangekeken dan voorheen. Dat zou andersom ook wel eens mogen gebeuren.”
Juist nu Maastricht zich opmaakt voor de kandidatuur van Europese Culturele Hoofdstad in 2018 is een onbevangen blik noodzakelijk. “We mogen ons niet langer laten gijzelen door onze ideeën over de stad en de regio”, zegt Beumer nadat hij zijn gesprekspartner heeft uitgedaagd tot een inventarisatie van de clichébeelden, met Maastricht als:
– koopmansstad waar een plat consumentisme wordt gepredikt;
– stad in de overgang, van navelstarende provincieplaats naar ‘Europese stad’ met open mind;
– grensstad, balancerend op een breuklijn van de Franse en de Duitse cultuur;
– leisurestad die droomt van musicaltheater, casino en wellness;
– stad waar initiatieven verdampen door de Mestreechter Geis, de a-culturele geest van de oer-Maastrichtenaar;
– stad in transformatie waar meer dan zestig procent van de inwoners elders is geboren;
– stad waar politiek en burgers elkaar in de houdgreep houden door de mantra’s van veiligheid en ‘sjiek en sjoen’;
– stad die het toeristische imago van gezellig, kleinschalig en on-Nederlands in stand houdt.
“Het zijn kwalificaties die we allemaal wel eens op onze lippen hebben gehad. Maar behalve het benadrukken van je politieke profiel bereik je er niets mee. Het is de dood in de pot. Terwijl die kandidatuur volop kansen biedt om Maastricht een stap verder te brengen.”

Hoewel hij naar Maastricht kwam om zich na een leven van hotels en vliegtuigen eindelijk te settelen, is Beumer nog steeds veel en vaak onderweg. Als hij niet in het buitenland zit, verdeelt hij zijn tijd over Maastricht, Amsterdam en het Friese Spokedam waar hij met zijn vriend een buitenwoning heeft. Die nomadische positie, gevoegd bij zijn neiging om voortdurend out of the box te denken, maakt hem geschikt om de kandidaatstelling van Maastricht tot Culturele Hoofdstad met neutrale ogen te bekijken. “Natuurlijk moet Maastricht die kans grijpen. Maar dan moeten we wel af van deze vaste patronen waarmee wij over deze stad denken.” Het brengt hem op de constatering dat Maastricht zijn kandidatuur door buitenstaanders moet laten vormgeven en beoordelen. “Juist nu kan dat, omdat op dit moment anders tegen de periferie wordt aangekeken. Flexibiliteit in denken is geen regionaal privilege, laten wij wat minder bang zijn voor conflict en ons confronteren met de blik van de buitenwacht.”
Inmiddels hebben de directeuren Peter Fransman (Het Domein, Sittard), Stijn Huijts (Schunck Glaspaleis, Heerlen) en Guido Wevers (Theater aan het Vrijthof, Maastricht) op basis van de regionale identiteiten de culturele hoofdstad tot een Zuid-Limburgse aangelegenheid gemaakt. Beumer: “Ik vraag me af of het perspectief van de regionale identiteit wel het meest interessant is, of dat het een lippendienst is aan de al heersende opinie.” Hij noemt de krimpende bevolking als voorbeeld van een Europese thematiek die interessanter is dan de identiteitsvaag. “Reageren we op die krimp vanuit angst, zoals nu vaak gebeurt, of durven we ook naar de mogelijke perspectieven te kijken. Neem de afnemende druk van de massa’s, dat geeft ons de mogelijkheid weer over kwaliteit na te denken. En krimp geeft ook aanleiding om voorbij die regionale grenzen te kijken. Het Franse platteland loopt bijvoorbeeld al veel langer leeg. Het halve land staat daar te koop, tienduizenden Nederlanders kopen er een huisje om het authentieke Franse gevoel te vieren, dat echter met de bewoners is verdwenen.”
“Door dat Europese perspectief te hanteren, krijgt de euregionale cultuur een andere dimensie, los van die eeuwige identiteitsvraag. Het biedt een mogelijkheid de zaak open te breken.”
De druk van de massa’s is ook een binnenstedelijk thema, zichtbaar in het debat over de koopvrije zondag. “De ‘echte’ Maastrichtenaren vragen zich af waar hun zondag is gebleven. Ik proef daar een grote behoefte aan democratie, aan de mogelijkheid om mee te beslissen. Maastricht als stad met exclusieve kwaliteitszaken bestaat niet meer, maar het imago is er nog steeds. Het is een echo van de stad die Maastricht ooit was, zegt Kiki Niesten, en ze heeft gelijk.”

De socioloog in hem verraadt zich als Beumer met het begrip mastige, een samentrekking van massa en prestige, op de proppen komt. “Massaproducten en prestigeproducten profileren zich op dezelfde manier, klassieke tegenstellingen vervagen, een reden temeer om na te gaan of Maastricht ook als luxeproduct kan worden vermarkt. Waarom richt de stad zich niet op luxury, dát is pas Maastrichtse eigenheid, in plaats van op overvolle koopzondagen.”

André Rieu ziet hij als een prachtig voorbeeld als je cultuur en economie op een succesvolle manier weet te verenigen. Zijn succes berust op klassieke Nederlandse logistiek, gecombineerd met een gevoel voor volkscultuur en een theatrale dosis 19e eeuwse hofcultuur. “Ik wil niet zeggen dat we Rieu per se moeten betrekken bij de Culturele Hoofdstad – hij treedt hier al elk jaar op, dus dat levert weinig nieuws op -, maar kijk wel naar zijn businessmodel, dat aantoont hoe een lokale kwaliteit, voortkomend uit de fanfare, mondiaal aan de man kan worden gebracht. En we moeten nú al formuleren wat de pay off van de Culturele Hoofdstad ná 2018 moet zijn. En dan niet in een vernieuwde infrastructuur en ‘stenen’, zoals het bouwen van nieuwe cultuurtempels. Dat gevaar is groot, want deze stad is geneigd om net als vastgoedjongens in dozen te denken.”
Beumer zoekt het liever in immateriële zaken. “De Culturele Hoofdstad moet leiden tot een nieuw zelfbewustzijn, op alle niveaus van cultuurproductie, distributie en reflectie. Het merendeel van de Maastrichtenaren is hier niet geboren, je kúnt zaken niet meer oplossen met een borrel in de Vogelstruys. Er moet een andere vorm van besturen komen. Kijk naar Obama, hoe hij zijn achterban wist te mobiliseren toont een nieuwe vitaliteit in het politieke proces, een ander soort engagement. Cultuur is niet meer dan dat wat ons verbindt en leidt keer op keer tot het herdefiniëren van onze samenleving. Die keuze van onze gemeenschappelijke doelen moet de achterliggende gedachte vormen voor Maastricht en zijn partners als opmaat richting Culturele Hoofdstad.”

– – – –

Plan rond Timmerfabriek ‘zorgwekkend’

De plannen met de Timmerfabriek in Maastricht, waar de gemeente vijf culturele instellingen wil onderbrengen, noemt Guus Beumer “zorgwekkend”. Over de ambities van de stad “met deze internationale A1 locatie” heeft hij niets dan lof. Want haal iemand van het MoMA in New York hiernaartoe en hij zal er een dependance willen beginnen. Nu dreigt het gevaar dat er een bedrijfsverzamelgebouw met muziek, film en theater zal ontstaan. Terwijl twintig kilometer verderop in Heerlen Stijn Huijts juist bezig is het Glaspaleis te ontmántelen als bedrijfsverzamelgebouw. Ik hoop dat de betrokkenen van die les willen leren en om op basis van de specifieke architectuur van de plek naar andere vormen van samenwerking en programmering te zoeken.”