Met Hans Driessens vertaling van De Toverberg is de ideale vertaler van Thomas Mann opgestaan, vindt Maarten ’t Hart. Hoewel naar zijn smaak wat overdreven, neemt hij het compliment graag in ontvangst. “Van mijn haat-liefdeverhouding met het Duits is alleen nog maar liefde over.”
De eerste keer dat Hans Driessen de roman De Toverberg van Thomas Mann las, studeerde hij filosofie in Nijmegen. Na een paar honderd pagina’s liep hij, zoals zoveel lezers, vast. Het baksteendikke boek (in de nieuwe vertaling 926 bladzijden), dat speelt in een sanatorium in Davos aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, hoort tot de canon van de 20e eeuwse literatuur, maar staat niet bekend als een page turner.
Driessen weet het. Het is maandagmorgen, aan de eettafel van zijn woning in Nijmegen rolt hij een sigaretje. De hond slaapt op de bank. Met een onmiskenbaar Venloos accent onthult hij zijn plan voor de avond. “Vanavond geef ik in Rotterdam, toch niet bekend als een druk lezende stad, een tip voor het uitlezen van De Toverberg. De eerste drie, vierhonderd pagina’s gaan als een trein. En dan komt Leo Nafta, de aards reactionaire denker ten tonele als tegenhanger van de Verlichtingsdenker Niccolo Settembrini. Op de ellenlange twistgesprekken van die twee lopen veel lezers vast. Ik zou zeggen: probeer die eens uit, gaat het niet, sla ze dan over en lees door tot het einde. Lees het boek vervolgens nog een keer en dan zul je misschien de schoonheid van deze passages ontdekken.” Een kind doet de was.
De Toverberg is de eerste grote fictievertaling van Hans Driessen (Venlo, 1953) die eerder in de prijzen viel voor zijn vertalingen van filosofen als Schopenhauer, Nietzsche en Sloterdijk. Het boek ligt met het gezicht op tafel tussen kranten en paperassen. Even verderop staat Driessens bureau met twee computers. Onder elk scherm een boek waarvan de gepasseerde bladzijden bijeen worden gehouden met een knijper. Zijn volgende project behelst een vertaling van de Duitse socioloog en filosoof Theodoor Adorno.
Het was Driessen zelf die bij de Arbeiderspers opperde om de even verguisde als bejubelde vertaling van Pé Hawinkels uit 1975 te vervangen. “Ik ben broodvertaler. Je kunt niet gaan zitten wachten op uitgevers. Ik moet er een gezin van onderhouden. Bovendien wilde ik eens wat anders dan non-fictie vertalen.” De Toverberg-vertaling van de in 1977 op 34-jarige leeftijd overleden Hawinkels, die ook proza, poëzie, columns en songteksten (voor Herman Brood) schreef, beleefde veertien drukken. Driessen: “Zijn vertaling leest prettig en zijn stijl is creatief en barok, maar de beschrijvingen zijn vaak buitensporig ten opzichte van het sobere Duits van het origineel. Hawinkels kwam vaak in de verleiding om zinnen mooier of leuker te maken. Ik moet erbij zeggen dat creatief vertalen in die tijd werd aangespoord, maar ik vind dat je zo letterlijk mogelijk moet vertalen, tenzij het slecht of krom Nederlands oplevert. Vertalen is een compromis tussen trouw aan de schrijver en dienstbaarheid aan de lezer. In twijfelgevallen moet trouw aan de brontekst prevaleren.”
Driessen heeft provinciegenoot Hawinkels, afkomstig uit Hoensbroek, nooit ontmoet. Ze woonden beiden in Nijmegen en deelden de liefde voor Nietzsche en Schopenhauer, maar Driessen heeft weinig op met Hawinkels’ filosofische vertalingen. “Hij was gewoon te weinig filosofisch onderlegd. Vertalen was in die tijd ook een stuk lastiger. Voor elke medisch-technische beschrijving in De Toverberg moest hij de deur uit. Ik sta er steeds weer van versteld wat ik via Google kan vinden.” Hij kent de geruchten dat Hawinkels vertaalde op speed en coke en dat hij nachtenlang doorging op amfetamine. “Soms zonderde hij zich dagenlang af om te kunnen schrijven. Ik weet van zijn nicht, ze werkt bij De Arbeiderspers, dat hij soms naar Hoensbroek terugkeerde om in alle rust te kunnen werken aan de vertaling van De Toverberg. Dat ze hem pas dagen na zijn dood vonden, was daarom ook niet verwonderlijk.”
“Vertalers uit het Duits worden niet oud”, grijnst Driessen terwijl hij nog een sigaret rolt. “Hawinkels vertaalde een aantal titels van Schopenhauer met Thomas Graftdijk, die ook niet meer leeft. Anderhalf jaar geleden stierf Wilfred Oranje, vertaler van Freud en Joseph Roth, op zestigjarige leeftijd. Je hebt toch een ranglijst van meest gevaarlijke beroepen? Vertaler Duits moet er een van zijn. Nou ja, ik weet in elk geval dat goede vertalers uit het Duits zware Van Nelle rookten.” En de brand gaat in de weduwe.
Voor een afgestudeerd filosoof viel het niet mee om werk te krijgen in de jaren zeventig. Dus probeerde Driessen geld te verdienen met het vertalen van Duitse filosofen. “Mijn liefde voor het Duits was er aanvankelijk een van haat-liefde. Bij ons thuis in Venlo werd voornamelijk naar de Duitse tv gekeken; voor de kluchten van Willy Millowitsch moest alles wijken.”
Hij schetst hoe Duitse kooptoeristen de stad in zijn jeugd veroverden. “Elke zaterdag vielen ze opnieuw binnen en bezetten als het ware de stad. Ik werkte als jongetje van tien bij mijn oom in de slagerij – ik moest boodschappen rondbrengen. De wet verbood dat Duitsers meer dan een kilo vlees over de grens mochten brengen. Nu had mijn tante ontdekt dat die beperking alleen gold voor rauw vlees, dus stond ze vanaf vrijdag vlees aan te braden.” Venlonaren, legt hij uit, hadden er een hekel aan in eigen stad in het Duits te worden aangesproken. “Ze golden als lomp. Het Duits kreeg daardoor weer die lelijke commandotoon die ik kende uit de documentaires over WO II. Het was voor ons een sport om al fietsend door de Vleesstraat tegen de boodschappentas van een Duitser te trappen. Tegelijkertijd groeiden we op met de Duitse taal. Op de middelbare school hoefden we nauwelijks aan leesvaardigheid te doen. Ik heb ook nooit Duits gestudeerd. De haat voor het Duits verdween toen ik uit Venlo vertrok om te gaan studeren. Van mijn haat-liefde verhouding met de taal is alleen nog maar liefde over gebleven.”
Met als voorlopig hoogtepunt de vertaling van De Toverberg. Opvallend is dat de naam van Driessen op het omslag staat. “De uitgever hechtte er waarde aan om te onderstrepen dat het om een nieuwe vertaling gaat; de versie van Hawinkels is ook nog in omloop. Bovendien dachten ze dat ik de Martinus Nijhoff-prijs had gekregen in 2010, maar dat was dus de prijs voor non-fictie van het Fonds der Letteren. Wie weet zou vermelding extra verkoop opleveren. Maar het interesseert de lezer geen fluit wie een boek heeft vertaald.”
Het is Driessen uiteraard niet ontgaan, de tanende belangstelling voor de Duitse taal en cultuur. “Ik heb me al zo vaak afgevraagd waarom die markt zo problematisch is. Er worden ook steeds minder Duitse titels uitgebracht. Je kunt wel weer wijzen naar de oorlog, maar daar hebben onze generaties toch helemaal geen last van gehad? En die rare rivaliteit bij het voetbal. Misschien is het wel iets van een Calimero-effect. In de afgelopen twintig jaar zijn er drie bestsellers vertaald uit het Duits: De voorlezer van Bernard Schlinck, Nachttrein naar Lissabon van Pascal Mercier en Het lot van de familie Meijer van Charles Lewsinky. Waarom die wel? Misschien omdat vooral van die laatste twee de namen niet Duits klinken? En Schlinck klinkt niet zo Duits als Thomas Mann of Helga Mueller.”
Hij wijst naar de boeken die hij vertaalde van Ferdinand von Schirach, een bekende Duitse advocaat die verhalen uit zijn praktijk opschrijft. “In Italië en Amerika gaat dat boek tot in de honderdduizenden over de toonbank. Hier werden in twee jaar tijd duizend boeken per titel verkocht. Zijn eerste roman werd dit najaar bij De wereld draait door uitgeroepen tot boek van de maand. Je denkt: ‘Dat wordt kassa’. Meteen na die uitzending volgde een herdruk. De teller staat op vijfduizend exemplaren. Heel mooi, maar je zou denken of durven hopen dat het naar de twintigduizend zou gaan. Met een Engelse naam had hij beter verkocht.”
Hoe anders was dat aan het begin van de vorige eeuw. “De Duitse taal was een belangrijke leverancier van internationale literatuur met schrijvers als Leon Feuchtwanger, Franz Werfel, Stefan Zweig en Thomas Mann. Ik geloof dat er wel acht Nobelprijzen zijn uitgereikt voor Duitse schrijvers. En dan had je ook een zekere Hedwig Courths-Mahler, schrijfster van onderhoudende keukenmeidenromans. Edelkitsch, zoals je nu Kluun hebt of Vijftig tinten grijs en dat soort flauwekul. Weet je dat er tweehonderd titels van haar in het Nederlands zijn vertaald? Niet allemaal grote romans, maar evengoed verkocht ze wereldwijd veertig miljoen boeken! Nu is alles Angelsaksisch geworden. Ik zag op de Frankfurter Buchmesse dat zelfs de grote Duitse uitgevershuizen niet meer groots uitpakken met Walser of Mann of nieuwe Duitse auteurs. Dus ook daar zit de klad er in.” Neemt niet weg dat Driessen straks wel Berlin Alexanderplatz van Döblin gaat vertalen. Opnieuw fictie dus.
Misschien omdat hij aan De Toverberg het meeste vertaalplezier in zijn loopbaan heeft beleefd. “Mann schrijft natuurlijk voortreffelijk in een mooie stijl, met een prachtig ironie. Ik zit steeds te grinniken. Hij heeft een hele rare voorliefde voor het beschrijven van gruwelijke ziektes in detail, met lichaamsvocht en rotting, daar schiep hij blijkbaar een satanisch genoegen in. Wat is het verschil tussen schrijvers als Mann en pakweg Kluun? Dat je Mann kunt herlezen. Madame Bovary las ik wel vijf keer en het wordt almaar beter. Kluun zul je nooit meer herlezen.”
“Voor Thomas Mann is de ideale vertaler opgestaan”, schreef Maarten ’t Hart in de Volkskrant na publicatie van de Toverberg-vertaling. “Ach, dat is ook maar een slogan”, wuift Driessen weg. “Zijn grootste compliment vond ik dat ik het hedendaagse jargon heb weten te vermijden, maar dat de vertaling niettemin nergens een ouderwetse indruk maakt. En dat is eigenlijk mijn grootste doel.”